e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kostganger kostganger: kosgäŋ[ə}r (Diepenbeek), koͅstgeͅngĕr (Diepenbeek), logeur (<fr.): ləžø͂ͅr (Diepenbeek) een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] III-3-1
kostschool pensionaat (<fr.): pensionoat (Diepenbeek), pensionoit (Diepenbeek), pensjənaot (Diepenbeek) een school waar de leerlingen tevens voeding en huisvesting ontvangen [kostschool, pensionaat, interntaat] [N 90 (1982)] || kostschool [ZND 40 (1942)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: keͅrmənōͅən (Diepenbeek), kɛrbənōͅə (Diepenbeek), kɛrəməno̞ͅən (Diepenbeek), kotelet: koͅtəleͅtə (Diepenbeek) gebraden varkensrib (karbonade) [ZND 49 (1958)] || karbonaden [Goossens 1a (1955)] || kotelet [Goossens 1a (1955)] III-2-3
koud zetten koud zetten: ka.ǝt zɛtǝn (Diepenbeek) Een volk dat te groot is, zet men op een plaats waar eerst geen korf stond. Hierdoor wil men het laten afvliegen, d.w.z. de vliegbijen laten weggaan. [N 63, 94a] II-6
koud, mistig en somber weer dompig (weer): dompich  dŏmpĕx (Diepenbeek), domplucht: domplouweh (Diepenbeek), en domplouch  dŏmploͅux (Diepenbeek), mistig (weer): miestig  misteͅx (Diepenbeek), mistlucht: mieslouweh  misloͅ(w)x (Diepenbeek), triestig (weer): tristig wier  trestex wī(j)ər (Diepenbeek) mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4
koudbeitel kapbeitel: kap˱bētǝl (Diepenbeek) In het algemeen een beitel waarmee op koud ijzer wordt gewerkt. De koudbeitel is meestal zeskantig in doorsnee, soms ook rond of ovaal. Het werktuig wordt voor diverse werkzaamheden gebruikt zoals het weghakken van bramen en lasslakken, het doorhakken van bouten en het splijten van metaal. De koudbeitel is soms van een steel voorzien. Zie ook afb. 49. [N 33, 109; N 33, 112-113; N 64, 69b; monogr.] II-11
koude bouw koude bouw: kā bō (Diepenbeek) Manier van raten bouwen waarbij de raten met de smalle kant naar het vlieggat zijn gekeerd, dwars op het vlieggat. De term koude bouw duidt niet op temperatuur. [N 63, 17b; N 63, 17c] II-6
koude drukte maken veel ambras maken: vəjl ambrās mōkən (Diepenbeek), veel beschaar maken: veuil bešēͅr euver iet mōken (Diepenbeek) veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)] III-1-4
koude mist geijzeld: gehijzeld  gəhēͅzəlt (Diepenbeek), zure mist: zoere mist  zūrə mĕst (Diepenbeek) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs heiwind: hejwejnt; (die uit de kempen komt = Zuidewind.  heͅjweͅjnt (Diepenbeek), kaa- en heiweind; Nb. de hei = gehucht ten N.O. van het centrum.  kā ən he͂ͅĭwe͂ͅĭnd (Diepenbeek) koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4