e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kralen van de rozenkrans bolletjes: beullekes (Diepenbeek) De kralen van de rozenkrans [de kralle, krelkes, kraole, kräölkes?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kram kennef: kē̜nǝf (Diepenbeek) Oog, haak of kram waarin het slaghout gestoken werd om het vast te zetten. [N 17, 21; N G, 56g] I-13
kram voor de steunhouten van het hoogsel ijzer: ē̜.zǝr (Diepenbeek) Elk van de U-vormige krammen aan de zijkant van de zijwand van een karbak, waarin de steunhouten van het hoogsel gestoken kunnen worden. [JG, 1a] II-12
kramer foorkramer: foorkramer (Diepenbeek), kramer: leurder  kreimer (Diepenbeek) Kramer. [ZND 36 (1941)] III-3-1
kramsvogel kramluister: Frings  kramlø͂ͅstər (Diepenbeek), sjakker: chakker (Diepenbeek) kramsvogel || kramsvogel (25 groter dan koperwiek [021]; vaak in diens gezelschap; heeft grijze kop en stuit; ook alleen wintervogel; roep [tjak-tjak-tjak] [N 09 (1961)] III-4-1
krant gazet (<fr.): gəzät (Diepenbeek) krant [ZND 17 (1935)] III-3-1
kraspen kraspin: krāspęn (Diepenbeek) In het algemeen een werktuig waarmee de metaalbewerker de afmetingen van een werkstuk op het plaatmateriaal aftekent. Het bestaat doorgaans uit een spitse stalen of koperen stift die soms in een houten heft gevat kan zijn. Zie ook afb. 71. [N 33, 245; N 64, 82a; N 64, 82c; monogr.] II-11
krassen krassen: krassen (Diepenbeek), krassen maken: ps. deels omgespeld volgens Grootaers.  krasə [mōͅkən (Diepenbeek), kretsen: kretsən (Diepenbeek) het geluid geven van een scherp voorwerp dat over een hard oppervlak schraapt [skratsen, krassen, kratsen] [N 91 (1982)] || krassen [ZND 01 (1922)] III-4-4
kreeft krab: ook in ZND 28, 048  krab (Diepenbeek), kreeft: krāēft (Diepenbeek), ook in ZND 28, 048  kreͅft (Diepenbeek) kreeft [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] III-2-3
krekel krekel: krīēkel (Diepenbeek) krekel [Willems (1885)] III-4-2