20707 |
krentenbrood |
krentenmik:
krèintemik (Q071p Diepenbeek),
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
krēͅi̯ntəmeͅk (Q071p Diepenbeek),
krintemik (Q071p Diepenbeek)
|
krentenbrood [ZND 28 (1938)]
III-2-3
|
18224 |
kreukel |
kronkel:
krunkel (Q071p Diepenbeek)
|
Kreukel. Ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, fronsel, valse plooi, kneuker, freutel] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18223 |
kreukelen |
plooien gooien:
plooiën gooiën (Q071p Diepenbeek),
verkronkelen:
verkrünkel`n (Q071p Diepenbeek),
wrinkelen:
WNT: wrinkelen - frinkelen, 1) Allerlei bochten en kronkels vormen [...]; 2) Rimpelig worden of maken, rimpels krijgen of maken [...].
het kleed frinkelt (Q071p Diepenbeek)
|
Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)] || kreuken
III-1-3
|
17994 |
kreunen van de pijn |
jammeren:
jimmert (Q071p Diepenbeek),
kermen:
kärmt (Q071p Diepenbeek)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
33910 |
kreupel zijn |
(een) lamme:
lǭ.mǝ (Q071p Diepenbeek),
makkementig:
makǝmɛntǝx (Q071p Diepenbeek)
|
[JG 1a; N 8, 62k en 94f]
I-9
|
33831 |
kribbebijter |
kribbijter:
krebē̜.tǝr (Q071p Diepenbeek)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
26629 |
kriel |
buus:
bys (Q071p Diepenbeek),
kriel:
kril (Q071p Diepenbeek)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|
34465 |
krielkip |
slofhennetje:
slufhenǝkǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
22351 |
krijgertje spelen |
banen:
/
boanen (Q071p Diepenbeek),
tuiskat lopen:
tuuskat loopen (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek,
Q071p Diepenbeek,
Q071p Diepenbeek),
/
tüskat lope (Q071p Diepenbeek),
Een vanger moet een andere persoon aantikken waarna deze op zijn beurt vanger wordt.
tuuskatlope (Q071p Diepenbeek)
|
/ [SND (2006)] || Tikkertje spelen. || vangertje spelen [SND (2006)] || Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
21501 |
krijt |
krijt:
e stoͅk wit krɛ̄t (Q071p Diepenbeek),
ə stək wɛt krɛ̄t (Q071p Diepenbeek)
|
Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|