e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ladder ladder: ladder (Diepenbeek), lɛdǝr (Diepenbeek) Een ladder met bovenaan een lat waaraan een koord bevestigd is. Het geschoren en gereinigd varken wordt met de rug op de ladder gelegd. Als de achterste poten aan de bovensporten van de ladder zijn vastgesjord, wordt ze overeind gezet. Het varken komt met de snuit omlaag te hangen. [N 5aII, 62b; N 28, 64; N 28, 67; monogr.] II-1
ladderboom balk: balǝk (Diepenbeek) Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b] I-13
lade lade: loaoi (Diepenbeek), lōͅj (Diepenbeek), lade van de tafel: lōͅi van də tofəl (Diepenbeek), lade van een tafel: laoj vanə toͅfəl (Diepenbeek), lowə vanə tofəl (Diepenbeek) lade van een tafel [ZND 37 (1941)], [ZND 39 (1942)] III-2-1
laden laden: lǭǝ (Diepenbeek) De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18] I-10
lading vracht: vrā.x (Diepenbeek) Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.] I-10
lage herenschoen, molière lage schoen: leich sjoen (Diepenbeek), platte schoen: platte sjoen (Diepenbeek) herenschoenen, lage ~ [N 24 (1964)] III-1-3
lage kaart(en) kale kaart: Vgl. pag. 337: iech höb niks as kaol kaot, ik heb alleen lage kaarten.  kaol kaot (Diepenbeek) Kaarttermen: Kaarten van 2 tot 10. III-3-2
lage kachel voor de ketel met was of veevoer fornuis: fǝrnē̜ ̞s (Diepenbeek), fornuisketel: fǝrnēskɛtǝl (Diepenbeek), koud vuur: kāǝt˲vȳr (Diepenbeek) De lage kachel waarop de ketel met was of veevoer verwarmd wordt. De benamingen met ketel doen denken aan een gecombineerde ketel en kachel, vast verbonden, met een grote inhoud. Een bereklauw heeft drie poten. De kachel dient niet om een ruimte te verwarmen. Sommige benamingen wijzen op de afwezigheid van een kachel of op de aanwezigheid van een open vuur. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [L 23, 58c; monogr.] I-6
lage klomp klomp: [klomp] (Diepenbeek) Klomp met een lage en korte kap die slechts het voorste deel van de voet bedekt. Over de klompopening is een leren riem aangebracht die door middel van kleine spijkertjes met platte kop wordt vastgezet. Zie ook afb. 260. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ.' [N 24, 70c; monogr.] II-12
lage klomp? klonk: kloenk (Diepenbeek) klomp, lage open ~ met een riem over de wreef [N 24 (1964)] III-1-3