21558 |
bedienen |
bedienen:
bedienen (Q071p Diepenbeek),
bədēnən (Q071p Diepenbeek),
bədīnən (Q071p Diepenbeek),
gerieven:
geriven (Q071p Diepenbeek),
helpen:
helpən (Q071p Diepenbeek)
|
Hoe heet: iemand van de laatste Sacramenten voorzien? [ZND 32 (1939)] || Iemand in een winkel bedienen. [ZND 35 (1941)]
III-3-1, III-3-3
|
34540 |
bedorven ei |
rot ei:
rǫt ē̜i̯ (Q071p Diepenbeek)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|
18965 |
bedriegen |
bedriegen:
ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a
bedriegen (Q071p Diepenbeek),
bedrigen (Q071p Diepenbeek),
bədrigən (Q071p Diepenbeek)
|
bedriegen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18966 |
bedrieger |
sjachelaar:
sjacheleër (Q071p Diepenbeek),
sjachereër (Q071p Diepenbeek)
|
bedrieger
III-1-4
|
33344 |
bedrijfsgedeelte van het boerenhuis |
stallen:
stɛl (Q071p Diepenbeek)
|
Bedoeld wordt het geheel van stallen en schuur dat achter het woonhuis gelegen is. Bepaalde benamingen zijn specifieke termen voor het bedrijfsgedeelte. Andere opgaven daarentegen zijn algemener en geven daarmee aan dat er voor de bedrijfsgebouwen geen aparte benaming bestaat, ze zijn ook in gebruik voor de boerderij in het algemeen, geven een opsomming van de voornaamste bedrijfsgebouwen of -ruimten (vandaar ook veel meervoudsvormen), verwijzen naar een belangrijk deel van de bedrijfsruimten (zoals de binnenhof of de dorsvloer) of wijzen op dat deel van het complex dat direct aan het woonhuis aansluit (zoals het stookhuis). [N 5A, 31; N 5,126; monogr.]
I-6
|
18825 |
bedroefd |
droef:
ook materiaal znd 23,33
drijf (Q071p Diepenbeek),
druuf (Q071p Diepenbeek)
|
droef [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
bedsprei:
be̝ͅtspre̞i̯ (Q071p Diepenbeek),
sprei:
spreͅi̯ (Q071p Diepenbeek)
|
bedsprei [RND] || Een bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
22837 |
beeld |
beeld:
beeld (Q071p Diepenbeek),
Kommuniebieldsje, dudsbieldsje (bidprentje, doodsprentje) - in deze betekenis steeds verkleinwoord.
béild (Q071p Diepenbeek)
|
Beeld. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22688 |
beeldhouwer |
beeldhouwer:
Antwoord onderlijnd bij de suggesties.
beeldhouwer (Q071p Diepenbeek)
|
iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
32123 |
beeldhouwersbeitel, beeldhouwersguts |
steekbeitel:
stēk˱bētǝl (Q071p Diepenbeek)
|
In het algemeen een beitel die voor beeldhouwwerk wordt gebruikt. Sommige opgaven duiden een beitel aan waarvan het blad een specifieke vorm heeft. Dat is bijvoorbeeld het geval met de woordtypen lepelguts, schepguts en spatel, die van toepassing zijn op een beitel met een spatelvormig, licht gebogen blad. [N 53, 45a-d; N 53, 45f]
II-12
|