24973 |
leeg, niets bevattend |
ijdel:
eil (Q071p Diepenbeek),
eͅijl (Q071p Diepenbeek),
eͅil (Q071p Diepenbeek),
ijl (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
leeg:
liēx (Q071p Diepenbeek)
|
Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)] || niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
ook materiaal znd 30, 4
li̯ēxlø̄pər (Q071p Diepenbeek),
luilak:
ook materiaal znd 30, 4
leulak (Q071p Diepenbeek)
|
leegloper [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
30186 |
leemspecie |
leem:
lejǝm (Q071p Diepenbeek)
|
Het mengsel van leem, koemest, strohaksel en in een aantal plaatsen ook varkens-, paarde-, of mensenhaar, waarmee het vlechtwerk wordt dichtgepleisterd. Zie voor het woorddeel 'kleen-' in het woordtype 'kleenleem' (Q 18) ook het lemma 'Bepleisteren'. [N 4A, 53c; N 31, 45c; div.]
II-9
|
19365 |
leep, doortrapt |
doorgedaan:
dĭēə eͅs dōərgədən (Q071p Diepenbeek)
|
doortrapte kerel [ZND 30 (1939)]
III-1-4
|
21593 |
leerling |
leergast:
lērgast (Q071p Diepenbeek),
schooljong:
sjooljong (Q071p Diepenbeek),
schoolmeidje:
sjoolmetskə (Q071p Diepenbeek)
|
Aankomend schilder die het schildersvak leert. [N 67, 99a] || de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)]
II-9, III-3-1
|
23613 |
leerrede |
preek:
prèìk (Q071p Diepenbeek)
|
Een leerrede, een tekstverklarende preek, homilie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30941 |
leerschaar |
leerscheer:
lęjršęjr (Q071p Diepenbeek),
scheer:
šę̄r (Q071p Diepenbeek)
|
Een grote, zware schaar om het leer te knippen. De informant van L 163a beschrijft die als een soort getande snoeischaar. [N 60, 41, N 60, 240a]
II-10
|
31136 |
leerwals |
wals:
wals (Q071p Diepenbeek)
|
De wals waarmee men het leer voor de reparatie bewerkt. Knöfel I zegt op pag. 288: "Zoolledermachines dienen om het kloppen te vervangen en werken, zooals de naam aanduidt, met zware walsen of rollen. Men is het in vakkringen nog niet geheel eens, wat beter is, walsen of kloppen, maar uit het feit, dat de walsmachines meer en meer ook bij de klein-industrie in gebruik komen, mag wel afgeleid worden, dat men, zoo er bezwaar mocht bestaan, daar met gerustheid overheen stapt. Wie een walsmachine in zijn bezit heeft, is er zeer tevreden mede, omdat het hem een moeilijk werk uit de hand neemt. Trouwens, zij zijn in de grootindustrie algemeen in gebruik. Het leer wordt onder de wals vaster en ook mooier op t oog. [N 60, 241b]
II-10
|
30861 |
leest |
leest:
les (Q071p Diepenbeek),
lest (Q071p Diepenbeek)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
en leeah(w) (Q071p Diepenbeek),
enne līf (Q071p Diepenbeek),
lief (Q071p Diepenbeek),
ən līf (Q071p Diepenbeek)
|
leeuw [GTRP (1980-1995)] || Leeuw. [Willems (1885)], [ZND 30 (1939)]
III-3-2
|