e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeg, niets bevattend ijdel: eil (Diepenbeek), eͅijl (Diepenbeek), eͅil (Diepenbeek), ijl (Diepenbeek, ... ), leeg: liēx (Diepenbeek) Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)] || niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)] III-4-4
leegloper leegloper: ook materiaal znd 30, 4  li̯ēxlø̄pər (Diepenbeek), luilak: ook materiaal znd 30, 4  leulak (Diepenbeek) leegloper [ZND 01 (1922)] III-1-4
leemspecie leem: lejǝm (Diepenbeek) Het mengsel van leem, koemest, strohaksel en in een aantal plaatsen ook varkens-, paarde-, of mensenhaar, waarmee het vlechtwerk wordt dichtgepleisterd. Zie voor het woorddeel 'kleen-' in het woordtype 'kleenleem' (Q 18) ook het lemma 'Bepleisteren'. [N 4A, 53c; N 31, 45c; div.] II-9
leep, doortrapt doorgedaan: dĭēə eͅs dōərgədən (Diepenbeek) doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] III-1-4
leerling leergast: lērgast (Diepenbeek), schooljong: sjooljong (Diepenbeek), schoolmeidje: sjoolmetskə (Diepenbeek) Aankomend schilder die het schildersvak leert. [N 67, 99a] || de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)] II-9, III-3-1
leerrede preek: prèìk (Diepenbeek) Een leerrede, een tekstverklarende preek, homilie. [N 96B (1989)] III-3-3
leerschaar leerscheer: lęjršęjr (Diepenbeek), scheer: šę̄r (Diepenbeek) Een grote, zware schaar om het leer te knippen. De informant van L 163a beschrijft die als een soort getande snoeischaar. [N 60, 41, N 60, 240a] II-10
leerwals wals: wals (Diepenbeek) De wals waarmee men het leer voor de reparatie bewerkt. Knöfel I zegt op pag. 288: "Zoolledermachines dienen om het kloppen te vervangen en werken, zooals de naam aanduidt, met zware walsen of rollen. Men is het in vakkringen nog niet geheel eens, wat beter is, walsen of kloppen, maar uit het feit, dat de walsmachines meer en meer ook bij de klein-industrie in gebruik komen, mag wel afgeleid worden, dat men, zoo er bezwaar mocht bestaan, daar met gerustheid overheen stapt. Wie een walsmachine in zijn bezit heeft, is er zeer tevreden mede, omdat het hem een moeilijk werk uit de hand neemt. Trouwens, zij zijn in de grootindustrie algemeen in gebruik. Het leer wordt onder de wals vaster en ook mooier op t oog. [N 60, 241b] II-10
leest leest: les (Diepenbeek), lest (Diepenbeek) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: en leeah(w) (Diepenbeek), enne līf (Diepenbeek), lief (Diepenbeek), ən līf (Diepenbeek) leeuw [GTRP (1980-1995)] || Leeuw. [Willems (1885)], [ZND 30 (1939)] III-3-2