20464 |
lijkbidder |
lijkbidder:
znd 1 a-m; znd 30, 25;
lijkbééər (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
léékbîer (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek)
|
lijkbidder [ZND 30 (1939)] || lijkbidder (fr. croquemort) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
20254 |
lijkenhuisje |
dodenhuisje:
doedenheuske (Q071p Diepenbeek)
|
Het gebouwtje op of bij het kerkhof, waar de lijkbaar staat en waar men vroeger zo nodig een lijk tijdelijk onderbracht [lijkenhuisje, liek(e)huuske, dodenhuisje, doeëdehuus-je?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30954 |
lijm voor het plakken |
bloempap:
blompap (Q071p Diepenbeek)
|
De lijm die men bij het plakken gebruikt. Het woordtype Bärenklau verwijst naar een Duitse merknaam. [N 60, 49]
II-10
|
22329 |
lijn waar het spel begint |
schraam:
Euver t sjroom gòn: te ver gaan.
sjroom (Q071p Diepenbeek)
|
Grens.
III-3-2
|
30588 |
lijnolie |
lijnolie:
lęjnōli (Q071p Diepenbeek)
|
Plantaardige, vette, drogende olie, gebruikt als bindmiddel voor olieverf. Lijnolie wordt gewonnen uit het zaad van de vlasplant. Gewone of rauwe lijnolie wordt voornamelijk gebruikt in grondverf en bij het mengen van verf, terwijl gekookte lijnolie en standolie doorgaans de basis vormen voor dekkende verfsoorten. Lijnolie wordt onderscheiden in vette en magere olie, in de zin van langzamer en sneller drogende olie. Zie ook de lemmata 'Lijnzaad' en 'Lijnzaadolie' in wld I.5, pag. 92, 93. [N 67, 13a; monogr.]
II-9
|
33273 |
lijnzaad, vlaszaad |
lijzaad:
lɛ̄zǭǝt (Q071p Diepenbeek)
|
Linum usitatissimum L. Lijnzaad is de gebruikelijke naam voor het zaad van de vlasplant en, in verband met de olieproduktie, ook voor het gewas. Zie paragraaf 4.2 en in het bijzonder het lemma Vlas. Uit de gerepelde en gedorste zaadbollen wordt olie geslagen, de lijnolie; de overblijvende pulp is een gezocht veevoer. De vormen die hier zijn samengebracht onder de typen lijzend en lijzens zijn te beschouwen als varianten van lijzaad, met een bijzondere verzwaring van het eerste lid. Ze zijn als afzonderlijke typen behandeld vanwege de samenstellingen in dit lemma en in de volgende lemmaɛs. [S 22; Wi 18; monogr.; add. uit JG 1b; L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijzaadmeel:
lēzǭtmēl (Q071p Diepenbeek),
lijzemeel:
lēzǝmīǝl (Q071p Diepenbeek),
lijzentemeel:
lēzǝtǝmēǝl (Q071p Diepenbeek)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
33275 |
lijnzaadpap |
lijzaadpap:
lēzǭtpap (Q071p Diepenbeek),
lijzendepap:
lēzǝdǝpap (Q071p Diepenbeek),
lēzǝnǝpap (Q071p Diepenbeek)
|
De "pap", ofwel het vloeibare veevoer dat van lijnzaadmeel wordt gemaakt. De zegsman uit Maastricht merkt op dat de pap ook medicinale kracht heeft en gebruikt wordt om op een wond te leggen. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [RND 31; monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59]
I-5
|
24567 |
lijsterbes |
lijster:
lɛi̯stər (Q071p Diepenbeek),
lijsterberenstruik:
løͅstərbēərəstrōͅk (Q071p Diepenbeek)
|
lijsterbes (Sobus aucuparia) [Lk 04 (1953)]
III-4-3
|
30697 |
lijsthaak |
steun:
stø̄n (Q071p Diepenbeek)
|
Stevige ijzeren haak die in de dakgoot wordt opgehangen. Aan de haak zijn ijzeren consoles bevestigd voor het opleggen van de zitplank. Iedere haak is bovendien voorzien van een schaar die hem op gewenste afstand van de gevel houdt. [N 67, 63j]
II-9
|