30696 |
lijstleertje |
hangstoel:
haŋstul (Q071p Diepenbeek)
|
Zitplankje dat in de dakgoot wordt opgehangen. Het bestaat uit twee aan de bovenzijde gebogen metalen haken die aan een blok bevestigd zijn. Aan de onderzijde van de haken is een zitplankje aangebracht. [N 67, 63i]
II-9
|
30730 |
lijvig |
dik:
dek (Q071p Diepenbeek)
|
Gezegd van verf die dikvloeibaar is. [N 67, 75a]
II-9
|
33676 |
limburgse klei |
leem:
lēm (Q071p Diepenbeek),
potaarde:
pǫtjāt (Q071p Diepenbeek)
|
Vraag N 27, 42 vroeg naar benamingen voor löss of ø̄Limburgse kleiø̄ en vraag N 27, 45 naar die voor de ø̄bruine, taaie, Limburgse klei, vooral langs hellingenø̄. Op grond van de antwoorden zijn deze vragen tot √©√©n lemma versmolten. Van Dale (elfde druk, blz. 1610) definieert löss als volgt: ø̄vruchtbare, weinig plastische leemsoort, licht vuilgeel of roodgeel van kleur, in Nederland ook wel Limburgse klei genoemdø̄. [N 27, 42; N 27, 45; N 27, 33]
I-8
|
28645 |
lindehoning |
lindehoning:
linǝnhōneŋ (Q071p Diepenbeek)
|
Honing afkomstig van de lindebloesem. De linde is met koolzaad, heide, fruit en klaver één van de belangrijkste drachtbronnen. Men spreekt van lindehoning, heihoning enz., wanneer de nectar van die bepaalde boom of plant voor het grootste deel de grondstof vormt voor honing. Naast de genoemde drachtbronnen kunnen allerlei soorten bomen en planten als acacia, distel, korenbloem, wilde klaver, boekweit en kastanje leveranciers zijn van nectar. Per plant of boom is de hoeveelheid bloesem en dus ook de nectar van jaar tot jaar wisselvallig en sterk afhankelijk van factoren zoals weer en vruchtbaarheid van de bodem. De verschillende drachtbronnen beīnvloeden kleur, smaak, vochtigheidsgehalte en geur van de honing. Zo is lindehoning amberkleurig en dun vloeibaar met een naar munt zwemende geur (De Roever, pag. 380). [N 63, 112b; Ge 37, 133; monogr.]
II-6
|
21478 |
liniaal |
lat:
lat (Q071p Diepenbeek),
regel:
enne regel (Q071p Diepenbeek),
eͅnə rēgəl (Q071p Diepenbeek)
|
een dunne rechte lat met een maatverdeling om er lijnen langs te trekken [liniaal, linie, regel, regelet] [N 90 (1982)] || Een liniaal (om rechte lijnen te trekken). [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
34091 |
linkerachterkwartier |
achterste kwartier:
ęi̯zdǝ kǝtir (Q071p Diepenbeek)
|
Het kwartier van de uier links achter. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116b]
I-11
|
33765 |
linkerkant van het paard |
linkerflank:
leŋkǝrflāŋk (Q071p Diepenbeek)
|
Kant waar de voerman het paard leidt. [N 8, 9 en 10]
I-9
|
34090 |
linkervoorkwartier |
eerste kwartier:
i̯ǫstǝ kǝtir (Q071p Diepenbeek)
|
Het kwartier van de uier links voor. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116a]
I-11
|
17867 |
links, linkshandig |
slinks:
slenks (Q071p Diepenbeek),
sleͅiŋs (Q071p Diepenbeek),
slinks (Q071p Diepenbeek)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: hij is... [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
17869 |
linkshandig persoon |
linkse poot:
ən leͅiŋsə put (Q071p Diepenbeek),
slinke poot:
n slinkeput (Q071p Diepenbeek),
slinkse poot:
ein slenksche poet (Q071p Diepenbeek),
slinkse, een -:
nə sleͅiŋsən (Q071p Diepenbeek)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: het is een ... [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|