28772 |
linnen, linnengoed |
lijwaad:
lē̜vǝt (Q071p Diepenbeek),
lęjvǝt (Q071p Diepenbeek),
linnen:
lenǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
31436 |
lintzaagmachine |
lintzeeg:
lęjn˲zēx (Q071p Diepenbeek)
|
Stationaire machine voor het zagen van diverse materialen. Het zaagblad van de lintzaagmachine bestaat uit een stalen band zonder einde dat aan één kant van zaagtanden is voorzien en wordt aangedreven door een elektromotor. Het te zagen materiaal rust op een zaagtafel en wordt tegen het draaiende blad aangedrukt. Met de lintzaag kunnen ook gebogen zaagsnedes worden gemaakt. [N 50, 69; N 53, 16; monogr.]
II-12
|
17617 |
lip |
lip:
lep (Q071p Diepenbeek),
lepən (Q071p Diepenbeek),
lippen (Q071p Diepenbeek),
løp (Q071p Diepenbeek)
|
lip [RND] || rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
lep (Q071p Diepenbeek)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
24541 |
lis (alg.) |
gele vleermuis:
ook: leis6*, pu.lleis6* en wet6rtvl6p6*
ɛgeəlɛvleərɛmɛ͂ys (Q071p Diepenbeek),
lis:
liəs (Q071p Diepenbeek),
ook: ge6lvle6rmæys*, pu.lleis6* en wet6rtvl6p6*
leisə (Q071p Diepenbeek),
poellis:
ook: ge6lvle6rmæys*, leis6* en wet6rtvl6p6*
ɛpu.lɛleisə (Q071p Diepenbeek),
vleermuis:
vlêêrmôôs (Q071p Diepenbeek),
-
vleərmɛ͂ys (Q071p Diepenbeek),
watertulp:
ook: ge6lvle6rmæys*, leis6* en pu.lleis6*
ɛwetərɛtvləpə (Q071p Diepenbeek)
|
duitse lis [DC 60a (1985)] || Duitse lis (iris germanica). De bloemen zijn blauw, alle 6 de bloemdekslippen zijn ongeveer even lang, de binnenste met een dichte rij gele haren (lits, lis, liesel, waterlelie, kaars). [N 92 (1982)] || gele lis [DC 60a (1985)] || lis [ZND 29 (1938)]
III-4-3
|
24528 |
lisdodde |
dutskolf:
(kleine lisdodde), ook: pu6lleis6*
dutskələvə (Q071p Diepenbeek),
lis:
lèjsə (Q071p Diepenbeek),
poel-lis:
ook: dutsk6l6v6* (kleine lisdodde)
ɛpuəlɛleisə (Q071p Diepenbeek)
|
Grote lisdodde (typha latifolia een 100 tot 250 cm hoge plant. De bladeren zijn tot 2 cm breed; de bloemen bevinden zich in cilindervormige aren, eenslachtig, de mannelijke bovenaan, vlak daaronder de vrouwelijke, de bloemdekbladeren ontbreken. Bloeitij [N 92 (1982)] || kleine lisdodde [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
23731 |
litanie van de rozenkrans |
litanie (<lat.):
littenie (Q071p Diepenbeek)
|
De litanie van O.L. Vrouw, het slot van het Rozenhoedje [littenïj, lietenïj, lieteniej, lietenej?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18051 |
litteken |
litteken:
letēkən (Q071p Diepenbeek),
letteeken (Q071p Diepenbeek),
leͅtēkən (Q071p Diepenbeek),
leͅttēken (Q071p Diepenbeek),
lɛte.kən (Q071p Diepenbeek)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijt de plaats ervan meestal zichtbaar. die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [ZND 49 (1958)] || een litteken [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
23438 |
liturgisch vaatwerk |
heilige vaten:
heilige voaten (Q071p Diepenbeek)
|
De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23445 |
liturgische gewaden |
miskleren:
mèskleer (Q071p Diepenbeek)
|
De paramenten, de liturgische gewaden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|