e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
losgetuigd leiden los leiden: lǫs lēǝn (Diepenbeek) Een paard zonder zadel en niet tussen berries leiden met de teugel. [N 8, 101c] I-10
losse linnen halsboord hemdsbandje: høməsbeͅjntšəs (Diepenbeek) halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)] III-1-3
losse manchet manchet: məšet (Diepenbeek) manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)] III-1-3
losse naad losse naad: losǝ nǭt (Diepenbeek) [N 62, 28; MW] II-7
losse plankbrug vonder: kleine  vomer (Diepenbeek), vondertje: kleine brug voor voetpaadje  voͅnərkən (Diepenbeek) een houten brug [ZND 22 (1936)] III-3-1
losse voerbak in de varkenswei varkenstrog: vɛrǝkǝstrox (Diepenbeek) Gewoonlijk worden de varkens binnen gevoerd. Soms echter gebruikte men een losse voerbak voor buiten, in de varkenswei; over deze laatste bak gaat het in dit lemma. Zie voor de fonetische documentatie van (trog) het lemma "varkenstrog" (2.4.3). [N 5A, 61b] I-6
losse voerbak voor runderen koekrib: kukrep (Diepenbeek  [(trog alleen voor varkens)]  ), krib: krep (Diepenbeek) Een losse bak of kuip waarin men het voer aan de koeien voorzet. Bedoeld wordt een bak waar meer dan één rund uit eet (en soms ook drinkt). Waar deze draagbare en ouderwetse bak niet (meer) bekend is, werden benamingen voor de vaste voerbak opgegeven (krib, trog en hun samenstellingen). Oorspronkelijk diende de krib voor het droge voedsel voor runderen en paarden en de trog voor het natte voedsel voor de varkens, maar in de praktijk lopen de termen dooreen. Sommige opgaven betreffen mogelijk ook het vak voor één koe van de in vakken verdeelde voerbak. Vergelijk de lemmata "voer- en drinkgoot" (2.2.14) en "vaste voer- en drink- en voerbak, krib" (2.2.15). [N 5A, 37c; N 18, 130; monogr.] I-6
losse zak onder de rok geldmaal: giltmaal (Diepenbeek) tas, losse ~, zak of buidel die onder de rok wordt gedragen [N 24 (1964)] III-1-3
lot(je) van de loterij lot: lôët (Diepenbeek), lotje: lôtshen (Diepenbeek) Lot. [Willems (1885)] III-3-2
loteling loter: lotər (Diepenbeek) iemand die voor militaire dienst geloot heeft [loteling, lotter] [N 90 (1982)] III-3-1