e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lunsschijf leunplaat: løǝnplǫǝt (Diepenbeek) Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen naaf en luns die de naafbus afsluit zodat er tijdens het rijden geen vet of smeer verloren gaat en er geen vuil de naafbus kan binnendringen. Bij modernere, metalen fabrieksassen werd de lunsschijf vervangen door een metalen, dopvormige moer die op de as wordt geschroefd en met behulp van een luns tegen losdraaien wordt vastgezet. Van der Kloes en Van Helden (pag. 21) noemen dit type naafbus halfpatentbus. [N G, 50b; N 17, 64] II-11
lusten mogen: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  moog (Diepenbeek), mōg (Diepenbeek) lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)] III-2-3
maagden in de processie zingende maagden: zingende maagden (Diepenbeek) De grotere meisjes, de jonge vrouwen die, in het wit gekleed, meelopen in de sacramentsprocessie, terwijl ze elk een palmtak (maagdenpalm) of samen een Mariabeeld dragen (maagden, maagdenkoor). [N 96C (1989)] III-3-3
maagdenhoning nieuwe ratenhoning: nǫw rǭtǝnhōneŋ (Diepenbeek) Honing die zonder persing uit de honingraten loopt, of honing waar nog nooit broed in is geweest. Maagdenhoning is van heel goede kwaliteit. [N 63, 115a; monogr.] II-6
maagdenzwerm zwerm van een zwerm: zwɛrǝm van nǝ zwɛrm (Diepenbeek), zwermzwerm: zwɛrǝmzwę.rǝm (Diepenbeek) Eerste zwerm uit een bijenvolk dat zelf dat jaar uit een normaal afgevlogen voorzwerm is ontstaan. [N 63, 37b; JG 1a+1b; JG 2b-5, 8; N 63, 37e; A 9, 6; monogr.] II-6
maagvliezen blader: blǭr (Diepenbeek), lapjes: lapkǝns (Diepenbeek) De vliezen die binnen in de boekpens zitten. [N 28, 83] I-11
maaibalk maaimes: mē̜mē̜ǝs (Diepenbeek) De lange arm aan de maaimachine, voorzien van naar voren stekende driehoekige messen. Zie afbeelding 6, nummer 1. [N J, 1b; monogr.] I-3
maaidorser zelfbinder: zɛ.lǝf˱bei̯ñjǝr (Diepenbeek) Deze machine dorst niet alleen, maar maait het eerst af, dorst het vervolgens, en bindt het stro ook tot pakken bijeen. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
maaien maaien: mɛ̄ǝ (Diepenbeek) Vóór het verschijnen van de maaimachines werd het gras in het algemeen met de zeis gemaaid; de lemma''s van deze paragraaf hebben dan ook alleen op het maaien met de zeis betrekking. Aan het slot van de paragraaf over de zeis komt de grasmaaimachine zelf nog ter sprake. Hieronder zijn opgenomen de algemene benamingen voor het maaien: het afsnijden van het gras, het koren of een ander gewas met de zeis. In dit lemma en in de klankkaart wordt het woord maaien zèlf gedocumenteerd; in het volgende lemma, ''gras (af)maaien'', worden dan de specifieke of afwijkende woorden en woordvormen met betrekking tot het gras opgenomen. Zo zullen in de aflevering over de Akkerbouw de specifieke woorden voor het maaien van het graan en de andere gewassen worden gegeven. In de klankkaart is de klankkleur en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur staan steeds de varianten met j-klank vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 11, add.; N 14, 86 add.; N 18, 67 add.; JG 1a, 1b; A 2, 70; A 3, 38, 40d; A 23, 16; L A2, 325, 483; L 4, 38; L 35, 85; L 39, 41; R 1; RND 122; S 22 add.; Wi 40; Lu 2, 34 II; monogr.] I-3
maaien met de machine afvaren: ǭ.fǭ.rǝ (Diepenbeek) Opgaven voor graan maaien met de maaimachine, afwijkend van die uit de lemma''s ''maaien met de zicht'' (4.2.1) en ''graan maaien met de zeis'' (4.4.1). Omschrijvingen als "met de machine maaien" e.d. zijn niet opgenomen. [JG 1a; monogr.] I-4