18700 |
manchetknoop |
manchettenknop:
məšetəknop (Q071p Diepenbeek)
|
manchetknoopjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26825 |
mand |
mand:
mān (Q071p Diepenbeek),
māǝn (Q071p Diepenbeek)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|
32460 |
mandenmaker |
mandenmaker:
māǝnǝmāǝkǝr (Q071p Diepenbeek)
|
Iemand die manden en andere producten maakt van wissen. [N 40, 12; N 40, 36; monogr.]
II-12
|
32496 |
mandenmakersplank |
werkplank:
werkplank (Q071p Diepenbeek)
|
De plank waarop de mandenmaker zit tijdens het vlechten. Zie ook afb. 268. In Maastricht (Q 95) zat de mandenmaker op een bankje (bɛ̄ŋskǝ) en in Weert (L 289) op een stoeltje. In Stokkem (L 423) zat de mandenmaker niet op zijn knieën, maar leunde hij tegen een rugplank. [N 40, 76]
II-12
|
32495 |
mandenmakersschaar |
scheer:
sxēr (Q071p Diepenbeek)
|
Schaar waarmee de mandenmaker de wissen op maat knipt en de uiteinden van de bodemstekken afknipt. Zie ook afb. 267. [N 40, 41; monogr.]
II-12
|
32510 |
mandijzer |
oud hoefijzer:
oud hoefijzer (Q071p Diepenbeek)
|
De ijzeren of loden schijf die bij het vlechten in de mandbodem ligt, zodat de mand niet schuift of omvalt. Zie ook afb. 276. In Weert (L 289) werd de mand met pennen (pęnǝ) vastgezet. [N 40, 65]
II-12
|
33768 |
manen |
manen:
mōǝnǝ (Q071p Diepenbeek),
mǭnǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21]
I-9
|
33769 |
manenstrang |
manenkam:
mǭǝnǝkamp (Q071p Diepenbeek)
|
Gewelfde bovenkant van een paardenek waar de manen ingeplant zijn. Zie afbeelding 2.14. [N 8, 21 en 25]
I-9
|
17713 |
mannelijk geslachtsorgaan |
gedoen:
gedoen (Q071p Diepenbeek),
gemacht:
gemèch (Q071p Diepenbeek),
zak:
zak (Q071p Diepenbeek)
|
mannelijke geslachtsorgaan [gemach, gemaacht] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
34051 |
mannelijk kalf |
durenkalf:
dȳrǝ[kalf] (Q071p Diepenbeek)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|