34241 |
melk zeven |
zijgen:
zęi̯gǝn (Q071p Diepenbeek)
|
De melk door een doek, zeef of filter laten vloeien om de melk te zuiveren van onbruikbare of verontreinigende stoffen of bestanddelen. [S 46; Wi 30; monogr.; add. uit N 12, L 324]
I-11
|
34095 |
melkaders |
melkaderen:
męlǝkui̯ǝrǝ (Q071p Diepenbeek)
|
De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a]
I-11
|
34246 |
melkafromer |
romer:
romǝr (Q071p Diepenbeek),
rōmǝr (Q071p Diepenbeek)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melkboer:
miləgbu:r (Q071p Diepenbeek)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
24808 |
melkdistel |
dauwdissel:
ook: ho6z6slo6t* en ho6z6kyl*
ɛdoəɛdisəl (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
dauwdistel:
ook: ho6z6slo6t* en ho6z6kyl*
do6ɛdis6l (Q071p Diepenbeek),
ɛdoəɛdisəl (Q071p Diepenbeek),
distel:
diĕstel (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
distel (Q071p Diepenbeek),
hazekool:
haoəzəkŭŭl (Q071p Diepenbeek),
ook: do6dis6l en ho6z6slo6t*
ɛhoəzəkyl (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
hazenkool:
hoaəzəkuul (Q071p Diepenbeek),
ook: do6dis6l en ho6z6slo6t*
ɛhoəzəkyl* (Q071p Diepenbeek),
hazensalade:
hoaəzəslaoət (Q071p Diepenbeek),
ook: do6dis6l en ho6z6kyl*
ɛhoəzəɛsloət* (Q071p Diepenbeek),
ook: do6dis6l* en ho6z6kyl*
ho6z6ɛslo6t* (Q071p Diepenbeek),
hazesalade:
haoəzəslaoət (Q071p Diepenbeek),
ook: do6dis6l en ho6z6kyl*
ɛhoəzəɛsloət (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek)
|
[DC 60A (1985)] [ZND 01 a-m (1922)]gewone melkdistel (Cirsium arvense L.) [DC 60a (1985)] || melkdistel [ZND 01 (1922)] || Melkdistel (sochus oleraceus 20 tot 100 cm groot. De bladeren zijn meestal ingesneden en de stengel omvattend, zacht stekelig getand, dofgroen van kleur. De bloemhoofdjes zijn klein, de bloemen zijn lichtgeel. Bloeitijd van juni tot oktober (zijdistel, [N 92 (1982)] || Melkdistel (Sochus oleraceus) [N 92 (1982)] || Zachte melkdistel (voor konijnen) [ZND 23 (1937)]
I-7, III-4-3
|
34226 |
melken |
melken:
męlkǝn (Q071p Diepenbeek),
mɛlkǝ (Q071p Diepenbeek),
mɛlǝkǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
33778 |
melkgebit |
melktanden:
męlǝktā.n (Q071p Diepenbeek)
|
Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a]
I-9
|
34079 |
melkgebit van kalveren |
kalvertanden:
kālǝvǝrtān (Q071p Diepenbeek)
|
[N 3A, 108a]
I-11
|
34346 |
melkgift van de zeug |
zok:
zōk (Q071p Diepenbeek)
|
[N 19, 20]
I-12
|
30780 |
melkglas |
melkglas:
męlǝk˲glǭs (Q071p Diepenbeek)
|
Ondoorzichtig, melkwit gekleurd glas. [N 67, 89i]
II-9
|