19514 |
melkkannetje |
melkpot:
m.
meͅləkpot (Q071p Diepenbeek)
|
melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34096 |
melkkuil |
melkkuiltje:
męlǝkkølkǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Opening waardoor melkaders uit het lichaam van de koe komen. [N 3A, 118b]
I-11
|
34386 |
melkschaap |
melkschaap:
męlkšō.p (Q071p Diepenbeek)
|
Schaap van een ras dat vooral goed is voor de melk. [N 77, 1f; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34098 |
melkspiegel |
melkspiegel:
męlǝkspigǝl (Q071p Diepenbeek)
|
Plaats achter de uier waar de haren in de verkeerde richting liggen. [N 3A, 118d]
I-11
|
17624 |
melktanden |
melktanden:
melktaan (Q071p Diepenbeek)
|
Melktanden (zuigtanden, memmentanden, bijtertjes) [N 109 (2001)]
III-1-1
|
19930 |
melkzeef |
zeef:
zeǝf (Q071p Diepenbeek),
zeefschotel:
ze.ǝfšøtǝl (Q071p Diepenbeek)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|
33072 |
menneke, binnenste deel van het hok |
bok:
bǫk (Q071p Diepenbeek)
|
Het groepje van boven aaneengebonden schoven die in het midden van een hok staan. Kruis heeft wel betrekking op de werkwijze de middelste vier schoven, waar de andere schoven omheen staan, in een kruisvorm te zetten. Deze vier schoven worden niet overal aan elkaar gebonden. Zie afbeelding 7. [N 15, 32a; JG 1d, 2d; Goossens 1963, krt. 37; monogr.]
I-4
|
20470 |
menstruatie |
klommel:
cf. VD s.v. "klommel"= prul, lor
klómmel (Q071p Diepenbeek),
regels:
regels (Q071p Diepenbeek),
veranderingen:
veraanderinge (Q071p Diepenbeek),
veraneringe (Q071p Diepenbeek),
veraneringen (Q071p Diepenbeek),
vodden:
vodden (Q071p Diepenbeek),
vodd’n (Q071p Diepenbeek)
|
maanstonden || menstruatie [verandering, reegels] [N 10C (zj)]
III-2-2
|
24212 |
merel |
blaan:
bloon (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
blōn (Q071p Diepenbeek),
Frings
blōn (Q071p Diepenbeek)
|
merel [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)] || merel (25,5 overal bekend; man zwart met gele bek; pop zwak-gevlekt bruin; mooie zang; kooivogel; vergelijk met spreeuw [031] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
merg (Q071p Diepenbeek),
meͅrg (Q071p Diepenbeek)
|
het merg (in de beenderen) [ZND 31 (1939)]
III-1-1
|