24691 |
moederkruid |
hemdsknoopjes:
huməsknəpkə (Q071p Diepenbeek),
-
ɛhvməsɛknəpkəs (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek)
|
moederkruid (chrysanthemum parthenium L.) [DC 60a (1985)] || Moederkruid (chrysanthenum parthenium). Overblijvende plant. De stengel is ongeveer 45 cm hoog. de bladeren zijn geveerd; veelbladhoofdjes. De plant heeft een onaangename geur (mater, hemdsknopje). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19309 |
moedig (zijn) |
kloek:
klok (Q071p Diepenbeek)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
33823 |
moedig en opgewekt |
(een) vieve:
vī.vǝ (Q071p Diepenbeek),
wakker:
wakǝr (Q071p Diepenbeek)
|
Gezegd van energieke en levendige paarden. [JG 1a; N 8, 64j]
I-9
|
17944 |
moeilijk vooruitkomen |
sukkelen:
suggele (Q071p Diepenbeek)
|
Moeilijk vooruit komen (schravelen, taffelen, stachelen, strompelen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
19100 |
moeite |
moeite:
moete (Q071p Diepenbeek)
|
inspanning
III-1-4
|
19940 |
moer |
vooitje:
voeike (Q071p Diepenbeek)
|
konijn, vrouwtje [ZND 20 (1936)]
III-2-1
|
32229 |
moer van de asstroppen |
moer:
mǫjǝr (Q071p Diepenbeek)
|
De moer waarmee de verschillende onderdelen van de asstroppen met elkaar verbonden worden. [JG, 1a]
II-12
|
33700 |
moeras |
moeras:
murās (Q071p Diepenbeek),
natte ven:
nǭtǝ vęn (Q071p Diepenbeek)
|
Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
24683 |
moerasspirea |
geitenbaard:
geetəbaot (Q071p Diepenbeek),
-
ɛgetəɛbo.t (Q071p Diepenbeek)
|
moerasspiraea [DC 60a (1985)] || Moerasspirea (spireae (filipendula) ulmaria 50 tot 120 cm groot. De bladeren zijn geveerd met grote 3-delige eindlob, de steunbladeren zijn groot, aan de onderkant vaak witviltig; de bloemen groeien in grote, dichte trossen, 5-tallig, geelacht wit van k [N 92 (1982)]
III-4-3
|
28494 |
moerechte korf of kast |
normale korf:
normǭlǝ kø̄rf (Q071p Diepenbeek)
|
Een korf of kast bijen die weer een al of niet bevruchte moer heeft. [N 63, 60b]
II-6
|