26147 |
muilband |
domband:
dombānt (Q071p Diepenbeek),
domsnuit:
domsnǭǝt (Q071p Diepenbeek)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
32549 |
muilkorf |
muilkorf:
mǫwlkø̜jrf (Q071p Diepenbeek)
|
Gevlochten korfje dat (jonge) dieren voorgebonden krijgen om te beletten dat zij van een bepaald soort voer eten, dat zij niet mogen hebben. [N 40, 105]
II-12
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
muilkorf:
mǭǝlkørf (Q071p Diepenbeek)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
17872 |
muilpeer |
domp op de wang:
djomp op z`n wang (Q071p Diepenbeek),
kaakslag:
kōͅkslōͅg (Q071p Diepenbeek),
kô:kslô:g (Q071p Diepenbeek),
mot op de kaak:
mot op z`n kōͅk (Q071p Diepenbeek),
muilpeer:
mōlpiēər (Q071p Diepenbeek)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
18308 |
muiltje |
aansteker:
[aon: aan]
aonsteëker (Q071p Diepenbeek),
insteker:
ejnstiekers (Q071p Diepenbeek),
muiltje:
muilkes (Q071p Diepenbeek),
slets:
slets`n (Q071p Diepenbeek)
|
insteekpantoffels, muiltjes || muiltje, slipper || muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)] || pantoffels, lederen ~, gemakkelijke huisschoenen zonder veters [petoffels, pantoefels, trumpe, sjlutsje, sloffe, sjloebe] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24357 |
muis |
muis:
mouës (Q071p Diepenbeek)
|
muis [Willems (1885)]
III-4-2
|
17663 |
muis van de hand |
muis:
moas (Q071p Diepenbeek)
|
Muis van de hand: het onderste, vlezige deel van de duim (schenk). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
20122 |
muizen |
muizen:
mauzen (Q071p Diepenbeek)
|
de katten muizen [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|
33687 |
mulle grond |
mul:
møl (Q071p Diepenbeek)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
21642 |
muntgeld |
kleingeld:
ps. omgespeld volgens Frings.
klēgeͅilt (Q071p Diepenbeek),
stukken:
ps. omgespeld volgens Frings.
støkə (Q071p Diepenbeek)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|