e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muzikant muzikant: myzəkant (Diepenbeek), Antwoord onderlijnd bij de suggesties.  muzikant (Diepenbeek) iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant] [N 112 (2006)] || Iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant]. [N 90 (1982)] III-3-2
naad naad: nōǝt (Diepenbeek) Verbinding die ontstaat bij het aanelkaarnaaien van twee stukken van een stof (Van Dale, pag. 1769). [Wi 5; S 25; Gi 1.IV, 14] II-7
naaf bonkel: buŋkǝl (Diepenbeek), dom: dom (Diepenbeek), dǫm (Diepenbeek) De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.] || Het middenstuk van het molenrad waarin zowel de molenboom als de spaken bevestigd zijn. Zie ook afb. 73. [Vds 67; Jan 66; Coe 58; Grof 84] I-13, II-3
naafbus bus: bøjs (Diepenbeek), bøs (Diepenbeek) De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.] II-11
naaien lappen: lapǝn (Diepenbeek), naaien: nɛ̄ (Diepenbeek) Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.] II-7
naaimachine naaimachine: nęǝmǝšin (Diepenbeek) Werktuig om machinaal mee te naaien. [N 59, 17a; monogr.] II-7
naaister naaierse: najos (Diepenbeek), nēǫs (Diepenbeek) De algemene benaming voor een vrouw die als beroep heeft het verrichten van naaiwerk en het vervaardigen van kledingstukken. [N 59, 196; N 62, 1b; N 62, 1d; MW; Wi 18; monogr.] II-7
naaiwerk lapwerk: lapwɛrk (Diepenbeek) Werk dat bestaat uit naaien of dat wat men bezig is te naaien. [N 62, 1e] II-7
naakt moedernaaks: syn. póddel(ke) naks. Zie ook afb. p.157.  moiernaks (Diepenbeek), moedertjenaaks: syn. póddel(ke) naks. Zie ook afb. p.157.  moierkenaks (Diepenbeek), naaks: naks (Diepenbeek), poedeltjenaaks: syn. moeiernaks.  póddelke naks (Diepenbeek) naakt || poedelnaakt || spiernaakt III-1-3
naald naalde: nojl (Diepenbeek), nøl (Diepenbeek) De naald is een draad gehard staal, voorzien aan de ene zijde van een spitse punt en aan de andere zijde van een oog om de draad door te steken. De kleermaker of naaister gebruikt ze om te naaien, te stoppen of te borduren. Men kent naalden in verschillende lengtes en diktes. De keuze van de naald hangt af van het beoogde doel, de draad en dikte van de draad en de dikte van de stof (Gerritse, pag. 26 en 27). [N 59, 11a; N 62, 49a; N 62, 49c; L 5, 2; L 8, 29; L B1, 76; Gi 1.IV, 13a; MW; Wi 6; S 25; monogr.] II-7