e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ontzegelmes ontzegelmes: ontzēgǝlmęs (Diepenbeek) Bepaald soort mes waarmee men de wasdeksels of zegels van de raten haalt, voordat men gaat slingeren. Een door electriciteit of stoom voortdurend op temperatuur gehouden ontzegelmes voldoet het beste. [N 63, 124b; N 63, 124d; Ge 37, 170; monogr.] II-6
ontzegelvork ontzegelvork: ontzēgǝlvø̄rk (Diepenbeek) Bepaald soort vork, zo breed mogelijk met vele, smalle tandjes. Bij het ontzegelen wordt hij bij voorkeur warm gebruikt. Na het ontzegelen van elk raatvlak wordt hij in een bak heet water geplaatst. Voordat men gaat ontzegelen, slaat men het water even eraf. [N 63, 124c; N 63, 124b; N 63, 124d; Ge 37, 171; monogr.] II-6
onvast ter been (zijn) duinelen (ww.): doijnele (Diepenbeek) Onvast ter been (dazelig, los/zwak/ slecht te been, schravelachtig). [N 109 (2001)] III-1-2
onverzegelde honing losse honing: losǝn hōneŋ (Diepenbeek) Honing uit een niet verzegelde raat. [N 63, 114b; N 63, 114a; monogr.] II-6
onvruchtbaar vrouwelijk varken kwee: kwęi̯ (Diepenbeek) Door organische afwijkingen onvruchtbaar vrouwelijk varken. [N 76, 10; JG 1c, 2c] I-12
onvruchtbare geit bok: bok (Diepenbeek), springbok: spręŋbok (Diepenbeek) De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.] I-12
onvruchtbare grond dode grond: døjǝ grǫnt (Diepenbeek) Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.] I-8
onvruchtbare koe kwee: kwē (Diepenbeek), kwęi̯ (Diepenbeek), kwɛi̯ (Diepenbeek) In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C] I-11
onweersbui donderschoer: donnersjoer  doͅnəršuər (Diepenbeek), donnersjoewer (vr.)  do͂ͅnəršūər (Diepenbeek) onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)] III-4-4
onweerx onweer: onweejer (o.)  o͂ͅnwēər (Diepenbeek), onwiejer  oͅnwī(j)ər (Diepenbeek) onweer [N 22 (1963)] III-4-4