28679 |
ontzegelmes |
ontzegelmes:
ontzēgǝlmęs (Q071p Diepenbeek)
|
Bepaald soort mes waarmee men de wasdeksels of zegels van de raten haalt, voordat men gaat slingeren. Een door electriciteit of stoom voortdurend op temperatuur gehouden ontzegelmes voldoet het beste. [N 63, 124b; N 63, 124d; Ge 37, 170; monogr.]
II-6
|
28680 |
ontzegelvork |
ontzegelvork:
ontzēgǝlvø̄rk (Q071p Diepenbeek)
|
Bepaald soort vork, zo breed mogelijk met vele, smalle tandjes. Bij het ontzegelen wordt hij bij voorkeur warm gebruikt. Na het ontzegelen van elk raatvlak wordt hij in een bak heet water geplaatst. Voordat men gaat ontzegelen, slaat men het water even eraf. [N 63, 124c; N 63, 124b; N 63, 124d; Ge 37, 171; monogr.]
II-6
|
17927 |
onvast ter been (zijn) |
duinelen (ww.):
doijnele (Q071p Diepenbeek)
|
Onvast ter been (dazelig, los/zwak/ slecht te been, schravelachtig). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
28651 |
onverzegelde honing |
losse honing:
losǝn hōneŋ (Q071p Diepenbeek)
|
Honing uit een niet verzegelde raat. [N 63, 114b; N 63, 114a; monogr.]
II-6
|
34310 |
onvruchtbaar vrouwelijk varken |
kwee:
kwęi̯ (Q071p Diepenbeek)
|
Door organische afwijkingen onvruchtbaar vrouwelijk varken. [N 76, 10; JG 1c, 2c]
I-12
|
34456 |
onvruchtbare geit |
bok:
bok (Q071p Diepenbeek),
springbok:
spręŋbok (Q071p Diepenbeek)
|
De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.]
I-12
|
33682 |
onvruchtbare grond |
dode grond:
døjǝ grǫnt (Q071p Diepenbeek)
|
Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.]
I-8
|
34151 |
onvruchtbare koe |
kwee:
kwē (Q071p Diepenbeek),
kwęi̯ (Q071p Diepenbeek),
kwɛi̯ (Q071p Diepenbeek)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
25119 |
onweersbui |
donderschoer:
donnersjoer
doͅnəršuər (Q071p Diepenbeek),
donnersjoewer (vr.)
do͂ͅnəršūər (Q071p Diepenbeek)
|
onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25176 |
onweerx |
onweer:
onweejer (o.)
o͂ͅnwēər (Q071p Diepenbeek),
onwiejer
oͅnwī(j)ər (Q071p Diepenbeek)
|
onweer [N 22 (1963)]
III-4-4
|