e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pachtboer pachter: pāxtǝr (Diepenbeek) Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI] I-6
pachten huren: ps. omgespeld volgens Frings.  hy(3)̄rə (Diepenbeek), pachten: ps. omgespeld volgens Frings.  pāxtə (Diepenbeek), pāxt’n (Diepenbeek) pachten [werkwoord] [paachte?] [N 21 (1963)] III-3-1
pachtersvrouw pachterse: pāxtos (Diepenbeek) [S 27, Wi 2; monogr.] I-6
pad pad: pad (Diepenbeek) pad [Willems (1885)] III-4-2
paddestoel (alg.) champignon: sjàmpəljòng (Diepenbeek), eetbaar  šampəljoŋ (Diepenbeek), eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040  champiljoŋ (Diepenbeek), paddestoel: padəstu:l (Diepenbeek), pàdəstôêl (Diepenbeek), giftige --; gecombineerd met ZND 5 040  paddestūl (Diepenbeek) paddestoel [RND], [ZND 15 (1930)] || Paddestoel met hoed in het algemeen (kamperoen). [N 92 (1982)] || paddestoel, Een eetbare ~ in het algemeen (foens, kampernoelie). [N 92 (1982)] III-4-3
pafferig dik, opgeblazen van lijf dempig: dempig (Diepenbeek) Dik, pafferig (papperig, vet, maf). [N 109 (2001)] III-1-1
paillette paillette (fr.): Versiering op de borsten, glitter.  paillette (Diepenbeek) Kent U de volgende benamingen van versieringen, hoe spreekt U ze uit, wat wordt ermee bedoeld: paillette? [N 62 (1973)] III-1-3
pak, kostuum herenkostuum: hierenkestum (Diepenbeek), kostuum: kestum (Diepenbeek), manskostuum: manskəstøm (Diepenbeek) een herenkostuum [N 59 (1973)] || kostuum || kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)] III-1-3
pakking werk: we̜rk (Diepenbeek) In dit lemma zijn de materialen waarmee een buisverbinding vloeistof- of gasdicht kan worden gemaakt, bijeengeplaatst. Hennep is een eenjarige plant waarvan de vezels werden gebruikt om er dichtingsmateriaal voor leidingen van onder meer gas en water van te vervaardigen; in gevlochten vorm wordt het in fittingen van buizen aangebracht. Het woordtype strikkoord (Q 117, Q 118, Q 121c) is een benaming voor geteerde hennep. Dit materiaal wordt als afdichting in fittingen aangebracht; het wordt op zijn plaats gehouden door een ingegoten ring van lood. In plaats van het ingieten van een loden ring kan ook met geteerd strikkoord en zgn. ɛkoud loodɛ een verbinding worden gemaakt. Dit laatste bestaat uit looddraad of bandlood dat in bossen in de handel verkrijgbaar is. Nadat de buisverbinding met strikkoord is opgevuld, worden er met behulp van de strikbeitel een aantal ringen looddraad achter gedreven totdat de verbinding geheel gevuld is (Tabak, pag. 317-318). Blijwol (Q 121c) en striklood (Q 117, 118) zijn benamingen voor dit ɛkoude loodɛ. Zie ook de lemmata ɛstrikbeitelɛ en ɛzetbeitelɛ. Kit (Q 117, Q 118, Q 121c) heeft dezelfde functie als lood. Volgens Zwiers I, pag. 187 wordt het onder meer onder de merknamen Fair en Hessoriet in de handel gebracht. Zie ook afb. 259. In Leuvense lijst 43, 3 werd gevraagd naar: "de afval van vlas of hennep, die gebruikt wordt om gaten te stoppen, om gasbuizen goed dicht temaken..." Uit dit materiaal zijn alleen die opgaven opgenomen, die specifiek verwezen naar materiaal voor het dichten van buisverbindingen.' [N 64, 123a-f; L 43, 3] II-11
palen eiken: ēkǝn (Diepenbeek), palen: pōǝlǝ (Diepenbeek) In de bedding van de beek geslagen palen die het fundament vormen voor de vloer. Zie ook afb. 67. [Vds 28; Jan 27; Grof 31] II-3