20841 |
paneermeel |
chapelure (fr.):
sjappeluur (Q071p Diepenbeek)
|
paneermeel
III-2-3
|
31727 |
panlat |
daklat:
dāklat (Q071p Diepenbeek)
|
Lat met een formaat van ongeveer 2 x 3.5 cm (1 x 1.5 duim) die vooral bij dakbedekkingen wordt gebruikt om er de dakpannen op te leggen. Zie ook het lemma ɛpanlattenɛ in wld II.9, pag. 107.' [N 50, 73b; monogr.]
II-12
|
30223 |
panlatten |
daklatten:
dāklatǝ (Q071p Diepenbeek),
panlatten:
panlatǝ (Q071p Diepenbeek)
|
De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.]
II-9
|
20700 |
pannenkoek |
koek:
bloem en melk
kok (Q071p Diepenbeek),
tarwekoek:
van tarwebloem
teͅrvəkok (Q071p Diepenbeek)
|
pannenkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
19443 |
pannenlap |
oorlapje:
ūrleͅpkəs (Q071p Diepenbeek)
|
lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30474 |
pannenstrijker |
pannenvoeg:
panǝvūx (Q071p Diepenbeek)
|
Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.]
II-9
|
30473 |
pannentang |
trektang:
trɛktaŋ (Q071p Diepenbeek)
|
Lange nijptang waarmee de dakdekker stukken van pannen afknipt wanneer ze aan het ondereinde een schuine richting moeten hebben. Zie ook afb. 76. [N 30, 17; monogr.]
II-9
|
18295 |
pantoffel |
pantoffel:
pantuffel (Q071p Diepenbeek),
slof:
enne sluf (Q071p Diepenbeek),
eͅnə sluf (Q071p Diepenbeek),
sloef (Q071p Diepenbeek)
|
pantoffel [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
20057 |
pantoffeltje |
portemonneetje:
-
portəməneikəs (Q071p Diepenbeek)
|
Pantoffeltje (calceolaria officinale). De twee meeldraden zijn beweegbaar, ongeveer als bij salie. Bladeren tegenoverstaand of verspreid, de onderste samengesteld, de bovenste alleen meer of minder ingesneden; de bladrand is dubbel gezaagd. De zwavelgele [DC 60a (1985)]
III-2-1
|
30762 |
papborstel |
papborstel:
pap˱bǫsǝl (Q071p Diepenbeek)
|
De borstel waarmee men het plaksel op het behang en de muren smeert. Vaak wordt als papborstel een blokwitter of een handveger gebruikt. [N 67, 94b]
II-9
|