e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
poetsmes steekmes: steekmes (Diepenbeek) Het mes waarmee de uitstekende eindjes worden afgesneden. Zie ook afb. 279. [N 40, 75; monogr.] II-12
pofbroek pofbroek: poefbrok (Diepenbeek), pufbrok (Diepenbeek), smokkelbroek: Zie ook afb. p.212.  smókkelbrók (Diepenbeek) een plusfour (pofbroek, drollenvanger, bugelbroek) [N 59 (1973)] || golfbroek || plusfour, een soort pofbroek [N 23 (1964)] III-1-3
poffen op de pof kopen: ps. omgespeld volgens Frings.  oͅbə puf kōp’n (Diepenbeek), poffen: ps. omgespeld volgens Frings.  pufə (Diepenbeek) afbetaling, Op ~, op de pof kopen [poffen?] [N 21 (1963)] III-3-1
pofmouw pofmouw: pufmōu (Diepenbeek), pofmouwtje: Zie ook afb. p.183.  poefmouwke (Diepenbeek) pofmouw || pofmouw van jurk of blouse [N 23 (1964)] III-1-3
poken keuteren: køteren (Diepenbeek), kø͂ͅtərən (Diepenbeek) in de kachel poken [ZND 40 (1942)] III-2-1
politie politie (< lat.): de politie hɛt hĕm ōͅngehāgen (Diepenbeek) De politie heeft hem aangehouden. [ZND 33 (1940)] III-3-1
politieagent police (fr.): `n pollis (Diepenbeek), pelice (Diepenbeek), polis (Diepenbeek), pəlicə (Diepenbeek), pəlīs (Diepenbeek), veldwachter: veldwāchter (Diepenbeek) een agent van politie [linkert, agent] [N 90 (1982)] || Hoe heet &lt;&lt; een politieagent &gt;&gt; ? [ZND 40 (1942)] III-3-1
pollepel potlepel: poͅtløpəl (Diepenbeek) lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
polsmof mofje: myfke (Diepenbeek), mouwtje: mōͅykə (Diepenbeek), vroeger dit, maar dat bestaat nu niet meer  mouwkes (Diepenbeek) een polsmof - korte, gebreide stukken, die over de voorarm worden aangetrokken tegen de koude [ZND 34 (1940)] || polsmof, kort gebreid kledingstuk ter verwarming van pols en hand [sjtoek, polsmof, handmufke, armmufke, molleke, moefke] [N 23 (1964)] III-1-3
pommelee, appelschimmel gepenningd: gǝpęnext (Diepenbeek), pommelee: pomǝ`lę (Diepenbeek) Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e] I-9