32520 |
poetsmes |
steekmes:
steekmes (Q071p Diepenbeek)
|
Het mes waarmee de uitstekende eindjes worden afgesneden. Zie ook afb. 279. [N 40, 75; monogr.]
II-12
|
18544 |
pofbroek |
pofbroek:
poefbrok (Q071p Diepenbeek),
pufbrok (Q071p Diepenbeek),
smokkelbroek:
Zie ook afb. p.212.
smókkelbrók (Q071p Diepenbeek)
|
een plusfour (pofbroek, drollenvanger, bugelbroek) [N 59 (1973)] || golfbroek || plusfour, een soort pofbroek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21078 |
poffen |
op de pof kopen:
ps. omgespeld volgens Frings.
oͅbə puf kōp’n (Q071p Diepenbeek),
poffen:
ps. omgespeld volgens Frings.
pufə (Q071p Diepenbeek)
|
afbetaling, Op ~, op de pof kopen [poffen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18420 |
pofmouw |
pofmouw:
pufmōu (Q071p Diepenbeek),
pofmouwtje:
Zie ook afb. p.183.
poefmouwke (Q071p Diepenbeek)
|
pofmouw || pofmouw van jurk of blouse [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19418 |
poken |
keuteren:
køteren (Q071p Diepenbeek),
kø͂ͅtərən (Q071p Diepenbeek)
|
in de kachel poken [ZND 40 (1942)]
III-2-1
|
21569 |
politie |
politie (< lat.):
de politie hɛt hĕm ōͅngehāgen (Q071p Diepenbeek)
|
De politie heeft hem aangehouden. [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
21437 |
politieagent |
police (fr.):
`n pollis (Q071p Diepenbeek),
pelice (Q071p Diepenbeek),
polis (Q071p Diepenbeek),
pəlicə (Q071p Diepenbeek),
pəlīs (Q071p Diepenbeek),
veldwachter:
veldwāchter (Q071p Diepenbeek)
|
een agent van politie [linkert, agent] [N 90 (1982)] || Hoe heet << een politieagent >> ? [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
19482 |
pollepel |
potlepel:
poͅtløpəl (Q071p Diepenbeek)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18292 |
polsmof |
mofje:
myfke (Q071p Diepenbeek),
mouwtje:
mōͅykə (Q071p Diepenbeek),
vroeger dit, maar dat bestaat nu niet meer
mouwkes (Q071p Diepenbeek)
|
een polsmof - korte, gebreide stukken, die over de voorarm worden aangetrokken tegen de koude [ZND 34 (1940)] || polsmof, kort gebreid kledingstuk ter verwarming van pols en hand [sjtoek, polsmof, handmufke, armmufke, molleke, moefke] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33807 |
pommelee, appelschimmel |
gepenningd:
gǝpęnext (Q071p Diepenbeek),
pommelee:
pomǝ`lę (Q071p Diepenbeek)
|
Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e]
I-9
|