e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
preekstoel preekstoel: preikstoeël (Diepenbeek) De preekstoel [preek-, prèèk-, predichsjtool?]. [N 96A (1989)] III-3-3
prefatie prefatie (<lat.): prefatie (Diepenbeek) De door de priester gezongen lofprijzing ter inleiding van de Canon, de prefatie. [N 96B (1989)] III-3-3
prei poor: pooər (Diepenbeek, ... ), pōə.r (Diepenbeek) [Goossens 1b (1960)] [ZND 05 (1924)] [ZND 15 (1930)] I-7
preken preken: prèìken (Diepenbeek) Preken, prediken [preeke, prèèke, preëdieje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
prent(je) beeld(je): biĕldəken (Diepenbeek), een schoen beeldeke (Diepenbeek), ĕ šun bildše (Diepenbeek), ə schoen bildchən (Diepenbeek), Vgl. pag. 39 sub béild: Kommuniebieldsje, dudsbieldsje (bidprentje, doodsprentje) - in deze betekenis steeds verkleinwoord.  bieldsje (Diepenbeek), prent: prijnt (Diepenbeek), prent(je): prɛ̄ntjə (Diepenbeek), prentje: i gevolgd van j  prijntshen (Diepenbeek) Beeldje. [Willems (1885)] || Een plaatje, prentje, afbeelding [beeldeke]. [N 90 (1982)] || Een schoon beeldeken (Fr. image). [ZND 21 (1936)] || Prent. [Willems (1885)] || Prentje. [Willems (1885)] III-3-2
prentbriefkaart zichtkaart: zĭĕchkaot (Diepenbeek) een briefkaart waarop aan een zijde een afbeelding is afgedrukt [prentbriefkaart, zichtkaart, kaartbrief] [N 90 (1982)] III-3-1
prevelen beden: bèèën (Diepenbeek) Prevelen. [N 96B (1989)] III-3-3
priem priem: prim (Diepenbeek), stikkentrekker: stikǝntrękǝr (Diepenbeek) Een puntig werktuig van been dat wordt gebruikt voor het maken van de ronde gaatjes die nodig zijn voor nestelgaatjes of kleermakersknoopsgaten. Ook verwijdert men hiermee rijgsteken. Zie afb. 14. [N 59, 31; monogr.] || Puntig werktuig dat bij het vlechten gebruikt wordt om openingen in het vlechtwerk te maken, zodat de opstaande wissen makkelijker in de bodem ingestoken kunnen worden. Zie ook afb. 273. [N 40, 49; monogr.] II-12, II-7
priem? (wbd) handgeld: ps. omgespeld volgens Frings.  hāntgeͅjlt (Diepenbeek) bedrag dat uitbetaald wordt aan degene die bij de eerste verkoping, i.v.m. de openbare verkoping van huizen e.d. [vgl. vraag 15a] het hoogste bod heeft gedaan [trekgeld?] [N 21 (1963)] III-3-1
priemen metspriemen: mɛtsprīmǝ (Diepenbeek) De twee pennen aan de uiteinden van het metselkoord waarmee het tijdens het metselen wordt vastzet. De priemen worden ook gebruikt om het koord na gebruik op op te rollen. Zie ook afb. 4. Volgens de invuller uit Q 121c worden thans met de toepassing van profielen geen priemen meer gebruikt. In P 176 noemde men het spannen van het metselkoord met behulp van de priemen: 'de koord opsteken' ('dǝ kōt˱ ǫpstēkǝ'). In L 291 gebruikte men geen priemen, maar zette men het metselkoord met behulp van vierduimse spijkers vast. [N 30, 14b; monogr.] II-9