e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rechtspreken berechten: bərééchtən (Diepenbeek) rechtspreken [rechten] [N 90 (1982)] III-3-1
rechtstaande oren flaporen: flapoeren (Diepenbeek) Rechtstaande oren (fik(s)oren, ezelsoren, (f)laporen, spitsoren). [N 109 (2001)] III-1-1
redcel redcel: rɛtsɛl (Diepenbeek) Gewone werkbijcel die ontwikkeld wordt tot koninginnecel of moerdop, als het bijenvolk moerloos is geworden of dreigt te worden. Deze redcel of nooddop wordt midden op de raat gebouwd. [N 63, 26b; Ge 37, 50] II-6
reeks, rij resem: reesəm (Diepenbeek), rij: rēͅi (Diepenbeek), ps. omgespeld volgens IPA.  rɛ̄i̯ (Diepenbeek) een rij van geregeld naast elkaar geplaatste dingen [resem, reeks] [N 91 (1982)] || rij [ZND 19A (1936)] III-4-4
reep perk: perrek sjóklaot (Diepenbeek) chocoladereep III-2-3
reephout hondskeutelenhout: hontskøtǝlǝhǫwt (Diepenbeek) Hout dat wordt gebruikt voor het vervaardigen van dekgarden. [N F, 55] II-9
reepje overschietend gras de zeisse die zeikt: dǝ zē̜i̯ǝsǝ dēi̯ zēkt (Diepenbeek) Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96] I-3
reformladder schuifledder: šȳflɛdǝr (Diepenbeek) Ladder uit twee delen die gebruikt kan worden als schuifladder en als dubbele ladder. [N 67, 63c] II-9
refrein refrein: refreïn (Diepenbeek), refrēn (Diepenbeek, ... ) Een refrein (het steeds terugkerende gedeelte van een lied). [ZND 41 (1943)] III-3-2
regels rijbanden: rē̜jbęjǝn (Diepenbeek) De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld] II-9