28559 |
reinigingsvlucht |
reinigingsvlucht:
ręjnegeŋsvløǝ.xt (Q071p Diepenbeek)
|
Vlucht die de bijen ondernemen om de uitwerpselen uit hun lichaam te verwijderen. In de winter hopen zich de onverteerbare resten van het voedsel op in de endeldarm. Wanneer de grens van het zich ophopen is bereikt, dan moeten de bijen zich ontlasten. Zodra de temperatuur na de winter voor het eerst weer 8 à 10 oC is geworden, vliegen de bijen uit om zich van het opgespaarde vuil te ontdoen. [N 63, 56a; Ge 37, 195]
II-6
|
21195 |
reis |
reis:
reis (Q071p Diepenbeek)
|
het gaan van een plaats naar een andere, meestal met een of ander vervoermiddel (reis) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21201 |
reiskoffer |
valies (<fr.):
vəlies (Q071p Diepenbeek)
|
Het voorwerp van leer, stof, riet om goederen mee op reis te nemen [koffer, valies] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28435 |
reisraam |
reisraam:
ręjsrǭm (Q071p Diepenbeek)
|
Een in een houten rand gevat stuk metaalgaas. Dit reisraam vervangt de dekplank bij het verplaatsen van bijenvolken en dient als ventilatiemogelijkheid. Dekplanken en daken van de kasten worden dan apart vervoerd. Staan de kasten op de reisplaats, dan wordt het reisraam of gaasvenster weggenomen en de dekplank komt weer op zijn plaats. [N 63, 10f]
II-6
|
21196 |
reizen |
bienen op fruit zetten:
binǝn op frø̄t zɛtǝn (Q071p Diepenbeek),
reizen:
reizən (Q071p Diepenbeek)
|
een reis ondernemen [reizen, pelgrimmen] [N 90 (1982)] || Vervoeren en verplaatsen van bijenvolken naar vruchtbare drachtgebieden zoals heide en koolzaadakkers. Wanneer men geen of geen goed drachtvelden in de buurt heeft, zal men de bijenvolken verhuizen naar de goede drachtvelden met kar, bijenwagen, vrachtwagen, hondskar of kruiwagen. Zowel korf- als kastimker reizen de bloemen achterna om de nodige honing te kunnen verzamelen. Het reisvaardig maken van de korven vereist minder werk dan dat van de meeste kasten. Maar het reizen moet met zorg gebeuren, bij voorkeur ''s nachts en met het vlieggat gesloten. [N 63, 103a; N 63, 103b; Ge 37, 167; monogr.]
II-6, III-3-1
|
21455 |
rekenen |
rekenen:
rekenen (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek)
|
rekenen [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
21740 |
rekruut |
schacht:
schacht (Q071p Diepenbeek)
|
een soldaat die net in dienst is [rekruut, groentje, schacht] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30995 |
rektang |
oppintang:
oppentaŋ (Q071p Diepenbeek)
|
De tang waarmee men overhaalt. Ook gebruikte men deze tang om het leer, meteen na het weken, flink uit te rekken om er de meeste rek uit te halen. Zie afb. 38. [N 60, 83b; N 60, 96a]
II-10
|
23403 |
relikwie |
relikwien:
rillekwieën (Q071p Diepenbeek)
|
De vereerde overblijfselen van heiligen of zaken die met Christus, Maria of een heilige in aanraking zijn geweest, relieken, relikwieën. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23404 |
relikwiekastje |
relikwiekast:
rillekwiekaas (Q071p Diepenbeek)
|
Het kastje waarin relikwieën bewaard worden, reliekschrijn. [N 96A (1989)]
III-3-3
|