23674 |
retraite |
retraite (fr.):
retraite (Q071p Diepenbeek)
|
Enige dagen van geestelijke afzondering en gebed in een klooster of een daarvoor bestemd huis [retraite?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23677 |
retraitehuis |
retraitehuis:
retraitenhoas (Q071p Diepenbeek)
|
Een huis of inrichting waar retraites worden gehouden, retraitehuis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18085 |
reumatiek |
jicht:
jeïch (Q071p Diepenbeek),
jeͅicht (Q071p Diepenbeek),
jigt (Q071p Diepenbeek),
reumatis:
rymətes (Q071p Diepenbeek)
|
reumatiek: hoe heet de gewrichtspijn die vooral bij bejaarde mensen voorkomt (fr. rhumatisme) ? [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
25438 |
reuzel |
veer:
viar (Q071p Diepenbeek),
vet:
vɛt (Q071p Diepenbeek)
|
Bladvet, vetweefsel tegen de achtervlakte van de buik bij varkens. Het zijn twee platen vet. Men hangt ze op een stok te drogen (P 107a) en vervolgens worden ze in vierkante stukjes gesneden. Algemeen gebruik is dat deze vierkante stukjes worden gebraden tot "kaantjes". Het vet dat na het uitbakken overblijft, gebruikt men als smeer- of bakvet. [N 28, 75; N 28, 76; monogr.]
II-1
|
20633 |
reuzel, bladvet |
veervet:
bladvet of reuzelvet (ligt tegen de ribben beste soort
vī.ərveͅt (Q071p Diepenbeek),
vet:
er zijn 2 soorten: bladvet of reuzelvet (ligt tegen de ribben) en darmenvet (rond de darmen)
veͅt (Q071p Diepenbeek)
|
bladvet, reuzelvet [Goossens 1a (1955)] || varkensvet [Goossens 1a (1955)]
III-2-3
|
18265 |
revers |
revers:
rǝvē̜r (Q071p Diepenbeek),
revers (fr.):
reveir (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
revèèr (Q071p Diepenbeek)
|
de omslag van de kraag op de borst (revers?) [N 59 (1973)] || De omslag van de kraag op de borst. [N 59, 124; N 62, 31d; MW] || Hoe noemt U: de revers? [N 62 (1973)] || kraagomslag
II-7, III-1-3
|
25015 |
ribbel |
ribbel:
ribbəl (Q071p Diepenbeek)
|
een smalle, langwerpige verhoging aan een voorwerp [ribbel, ril, reef, rif] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25444 |
ribben in stukken delen |
doorkappen:
doorkappen (Q071p Diepenbeek),
dǭrkapǝn (Q071p Diepenbeek)
|
[N 28, 104; N 28, 106a; monogr.]
II-1
|
32840 |
riek of schop om mestplakken en molshopen te verspreiden |
strontschup:
%%voor de verspreiding van mestplakken en/of molshopen gebruikt men deze%%
riek (Q071p Diepenbeek)
|
Termen die niet op een speciaal bij de verspreiding van mestplakken of molshopen gebruikte riek of schop wijzen, zijn aan het eind van het lemma slechts in de woordtypevorm vermeld. Voor de dialectvarianten daarvan zie men de lemmata ''mestriek'' en ''spade, spitschop'', alsmede de schopbenamingen in I.4 onder "gereedschap en gerei in het algemeen". [N 14, 81; N 18, 29; div.]
I-2
|
33212 |
riek om te rooien |
mesthaak:
męi̯shōk (Q071p Diepenbeek)
|
Speciale aardappelriek om mee te rooien, waarvan de benaming afwijkt van die van de algemene riek. Doorgaans heeft de rooiriek minder tanden dan de algemene riek die dient om aardappels te scheppen en te verplaatsen. Drie of vier tanden is normaal. Zie de toelichting bij het lemma Aardappelriek, Algemeen. Bij het type mesthaak, mestgaffel is uitdrukkelijk opgegeven dat het stuk gereedschap met deze naam voor het rooien van aardappelen wordt gebruikt. In L 360 merkt de zegsman op dat men om te rooien een riek gebruikt met platte tanden, zonder bolletjes; en om te scheppen een riek met ronde tanden met bolletjes. [N 12, 36; N 18, 23 en 26b; JG 2c; A 28, 3; monogr.; add. uit N 18, 58 en 60]
I-5
|