e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijgen driegen: drigǝn (Diepenbeek) Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.] II-7
rijggaren drieggaren: drīx˲gǭn (Diepenbeek) Grover soort garen, die men gebruikt om de patroondelen voorlopig aan elkaar vast te naaien (Gerritse, pag. 37). De antwoorden van de informanten zijn in twee delen gesplitst. De eerste groep bestaat uit woordtypen waarvan men het gebruik van het garen kan afleiden. De tweede groep woordtypen geeft niet alleen het gebruik aan, maar ook het materiaal waarmee men werkt. [N 59, 6b; N 62, 57; monogr.] II-7
rijglaars stramp: stramp (Diepenbeek) laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)] III-1-3
rijgnaald driegnaald: drixnøl (Diepenbeek) Naald met een lang wijd oog en geen scherpe punt om een band of een elastiek in een schuif te trekken. Zie afb. 9. [N 59, 12; N 62, 49b; monogr.] II-7
rijgsteek driegsteek: drixstik (Diepenbeek) Zie afb. 31. [N 59, 52a; N 62, 16a; N 62, 6] II-7
rijk rijk: rę̄k (Diepenbeek) Zie de toelichting bij het lemma ɛrijk liggenɛ.' [N O, 34k; Vds 219; Jan 199; Coe 172] II-3
rijk zijn er warm in zitten: ps. omgespeld volgens Frings.  dijə zit weͅrm treͅjn (Diepenbeek), stinken van het geld: ps. omgespeld volgens Frings.  stiŋkən vant geͅilt (Diepenbeek), ze binnen hebben: ps. omgespeld volgens Frings.  dijə heͅt sə beͅnə (Diepenbeek), zo rijk zijn als water diep is: ps. omgespeld volgens Frings.  zu rēͅk as weͅtər dip (Diepenbeek) Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)] III-3-1
rijkdom rijkdom: rīgdum (Diepenbeek) rijkdom [RND] III-3-1
rijke lieden rijk volk: reͅk voͅlk (Diepenbeek), rijke lui: rijke lui (Diepenbeek), rijke mensen: rēͅkə meͅnnsən (Diepenbeek) Rijke lieden [ZND 30 (1939)] III-3-1
rijksveldwachter bode: boy (Diepenbeek, ... ), boͅj (Diepenbeek), veldwachter: veildwaachter (Diepenbeek), veltwāgter (Diepenbeek) een agent van de rijksveldwacht [die zorgt voor de handhaving van de orde op het platteland] [rijks, schabeletter, champetter, pandoer, garde, vörster] [N 90 (1982)] || Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)] III-3-1