28973 |
rijgen |
driegen:
drigǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
28853 |
rijggaren |
drieggaren:
drīx˲gǭn (Q071p Diepenbeek)
|
Grover soort garen, die men gebruikt om de patroondelen voorlopig aan elkaar vast te naaien (Gerritse, pag. 37). De antwoorden van de informanten zijn in twee delen gesplitst. De eerste groep bestaat uit woordtypen waarvan men het gebruik van het garen kan afleiden. De tweede groep woordtypen geeft niet alleen het gebruik aan, maar ook het materiaal waarmee men werkt. [N 59, 6b; N 62, 57; monogr.]
II-7
|
18358 |
rijglaars |
stramp:
stramp (Q071p Diepenbeek)
|
laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28878 |
rijgnaald |
driegnaald:
drixnøl (Q071p Diepenbeek)
|
Naald met een lang wijd oog en geen scherpe punt om een band of een elastiek in een schuif te trekken. Zie afb. 9. [N 59, 12; N 62, 49b; monogr.]
II-7
|
28974 |
rijgsteek |
driegsteek:
drixstik (Q071p Diepenbeek)
|
Zie afb. 31. [N 59, 52a; N 62, 16a; N 62, 6]
II-7
|
21590 |
rijk |
rijk:
rę̄k (Q071p Diepenbeek)
|
Zie de toelichting bij het lemma ɛrijk liggenɛ.' [N O, 34k; Vds 219; Jan 199; Coe 172]
II-3
|
21435 |
rijk zijn |
er warm in zitten:
ps. omgespeld volgens Frings.
dijə zit weͅrm treͅjn (Q071p Diepenbeek),
stinken van het geld:
ps. omgespeld volgens Frings.
stiŋkən vant geͅilt (Q071p Diepenbeek),
ze binnen hebben:
ps. omgespeld volgens Frings.
dijə heͅt sə beͅnə (Q071p Diepenbeek),
zo rijk zijn als water diep is:
ps. omgespeld volgens Frings.
zu rēͅk as weͅtər dip (Q071p Diepenbeek)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21269 |
rijkdom |
rijkdom:
rīgdum (Q071p Diepenbeek)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21597 |
rijke lieden |
rijk volk:
reͅk voͅlk (Q071p Diepenbeek),
rijke lui:
rijke lui (Q071p Diepenbeek),
rijke mensen:
rēͅkə meͅnnsən (Q071p Diepenbeek)
|
Rijke lieden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
bode:
boy (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
boͅj (Q071p Diepenbeek),
veldwachter:
veildwaachter (Q071p Diepenbeek),
veltwāgter (Q071p Diepenbeek)
|
een agent van de rijksveldwacht [die zorgt voor de handhaving van de orde op het platteland] [rijks, schabeletter, champetter, pandoer, garde, vörster] [N 90 (1982)] || Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|