e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoeisel t leer]: sjoengerief (Diepenbeek) schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)] III-1-3
schoen bakje: bɛkskǝ (Diepenbeek), waggelaar: wagǝlēǝr (Diepenbeek) Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19] II-3
schoen: algemeen schoen: sjoen (Diepenbeek, ... ) schoen || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)] III-1-3
schoenlepel aantrekker: aantrekker (Diepenbeek), aontrekker (Diepenbeek), schoenaantrekker: sjoenoantrekker (Diepenbeek) schoenlepel || schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)] || Schoenlepel, laarzenknecht. Hulpmiddel, uitgehold naar de vorm van de hiel, waarlangs deze gemakkelijk in de schoen glijdt, schoenhoorn [N 114 (2002)] III-1-3
schoenmaker schoenmaker: šunmǭkǝr (Diepenbeek), šuǝnmę̄ǝkǝr (Diepenbeek) In dit lemma zijn zowel de benamingen verwerkt voor "de persoon die schoeisel vervaardigt" als voor "de persoon die schoeisel repareert". [N 60, 216a; N 60, 231a; Wi 2; N 60, 75; monogr.] II-10
schoenmakersmes schoenmakersmes: šunmę̄kǝrsmę̄s (Diepenbeek) Het algemene schoenmakersmes dat voor allerlei bewerkingen wordt gebruikt. Men kent lichte en zware schoenmakersmessen. Zie afb. 2. [N 60, 173; N 60, 240b] II-10
schoensmeer blink: blienk (Diepenbeek) schoensmeer III-1-3
schoenveter staartel: stattel (Diepenbeek, ... ) Een niet leren koordje? [N 60 (1973)] || Het leren koordje waarmee men de schoenen dichtrijgt? [N 60 (1973)] || schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)] || veter III-1-3
schoepen van het onderslagrad alpen: alǝpǝ (Diepenbeek) Uit hout of ijzer vervaardigde schepborden die op de velg van het rad van onderslagmolens zijn bevestigd. Zie ook afb. 10 en 70. [Vds 22; Jan 69; Coe 63; Grof 87; A 43, 5] II-3
schoffel schoffel: šufǝl (Diepenbeek), šūfǝl (Diepenbeek) Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7] I-5