e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schreeuwen kwieken: kwī.kǝ (Diepenbeek), kwīkn (Diepenbeek) Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] I-12
schrobbezem schrobborstel: šrobboͅsəl (Diepenbeek), šrop˂boͅsəl (Diepenbeek) bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] || borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
schrobzaag, sleutelgatzaag schrijnwerkerszeeg: šręjnwęrkǝrs˲zēx (Diepenbeek), wipzeegje: wep˲zęjxskǝ (Diepenbeek) Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330] II-12
schrokken frakken: frakke (Diepenbeek), vorken: forreke (Diepenbeek) eten (gulzig - ) || gulzig eten III-2-3
schroodbeitel beitel: bētǝl (Diepenbeek) Brede, zeer korte beitel die met zijn staart in het gat van het aambeeld geplaatst wordt. Op de schroodbeitel kunnen gloeiende staven ijzer doorgehakt worden. Zie ook afb. 20. [N 33, 44] II-11
schuchter bleu: ook materiaal znd 21, 36  blu (Diepenbeek), bluu (Diepenbeek) schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)] III-1-4
schudden met de riek schudden: šø̜dǝ (Diepenbeek) Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
schuier kleerborstel: klēərboͅsəl (Diepenbeek) borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
schuif in de wanmolen schuif: šø̜̄f (Diepenbeek) Bij het model wanmolen waar het gezuiverde graan niet in vaten, maar in zakken terechtkomt, bevindt zich vóór de uitloop naar de zak toe een schuif die men telkens neerlaat als een zak vol is. Terwijl er een nieuwe zak aan de uitloop wordt gehangen kan men zodoende doorwannen; de graankorrels hopen zich dan tegen de schuif op. Bij het oude model met de inhoudsvaten is er geen schuif en moet men telkens ophouden met wannen als er een vat vol is. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-; monogr.] I-4
schuifje van de biechtstoel schuif: sjuif (Diepenbeek) Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)] III-3-3