21368 |
schreeuwen |
kwieken:
kwī.kǝ (Q071p Diepenbeek),
kwīkn (Q071p Diepenbeek)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
19536 |
schrobbezem |
schrobborstel:
šrobboͅsəl (Q071p Diepenbeek),
šrop˂boͅsəl (Q071p Diepenbeek)
|
bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] || borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31753 |
schrobzaag, sleutelgatzaag |
schrijnwerkerszeeg:
šręjnwęrkǝrs˲zēx (Q071p Diepenbeek),
wipzeegje:
wep˲zęjxskǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330]
II-12
|
20489 |
schrokken |
frakken:
frakke (Q071p Diepenbeek),
vorken:
forreke (Q071p Diepenbeek)
|
eten (gulzig - ) || gulzig eten
III-2-3
|
31260 |
schroodbeitel |
beitel:
bētǝl (Q071p Diepenbeek)
|
Brede, zeer korte beitel die met zijn staart in het gat van het aambeeld geplaatst wordt. Op de schroodbeitel kunnen gloeiende staven ijzer doorgehakt worden. Zie ook afb. 20. [N 33, 44]
II-11
|
18844 |
schuchter |
bleu:
ook materiaal znd 21, 36
blu (Q071p Diepenbeek),
bluu (Q071p Diepenbeek)
|
schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
32593 |
schudden met de riek |
schudden:
šø̜dǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19565 |
schuier |
kleerborstel:
klēərboͅsəl (Q071p Diepenbeek)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33144 |
schuif in de wanmolen |
schuif:
šø̜̄f (Q071p Diepenbeek)
|
Bij het model wanmolen waar het gezuiverde graan niet in vaten, maar in zakken terechtkomt, bevindt zich vóór de uitloop naar de zak toe een schuif die men telkens neerlaat als een zak vol is. Terwijl er een nieuwe zak aan de uitloop wordt gehangen kan men zodoende doorwannen; de graankorrels hopen zich dan tegen de schuif op. Bij het oude model met de inhoudsvaten is er geen schuif en moet men telkens ophouden met wannen als er een vat vol is. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-; monogr.]
I-4
|
23385 |
schuifje van de biechtstoel |
schuif:
sjuif (Q071p Diepenbeek)
|
Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)]
III-3-3
|