26349 |
sluiswerk |
voorslag:
vø̄rslǭx (Q071p Diepenbeek)
|
Het hele sluisgestel, bestaande uit verticale stijlen, balken en sluizen, dat het water vōōr het rad moet tegenhouden. Zie ook afb. 67. Volgens Vanderspickken (pag. 75) heeft het woordtype voorslag in P 50, P 51, P 53, P 56, P 58 en Q 77 een engere betekenis: ø̄datgene wat vōōr de sluizen ligt, meer bepaald de sluisbrug.ø̄ Vgl. ook het lemma ɛsluisbrugɛ.' [Vds 33; Jan 30; Coe 19; Grof 51; monogr.]
II-3
|
18542 |
sluitklep |
klep:
klap (Q071p Diepenbeek),
kontlap:
kontlap (Q071p Diepenbeek)
|
deze klep (klep, presenteer blad) [N 59 (1973)] || klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32533 |
sluitlusjes |
grindel:
greŋǝl (Q071p Diepenbeek)
|
Rieten lusjes die als sluiting dienen. Het vervaardigen van het sluitlusje wordt in Stokkem (L 423) snuitje maken (snȳtskǝ mākǝ) genoemd. [N 40, 93]
II-12
|
33460 |
sluitpin onder aan een poortvleugel |
schuifje:
šø̜fkǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Een poortvleugel kan aan de onderzijde gesloten worden door een korte metalen stang of pin te laten zakken in een gat in de drempel. Aan de bovenzijde is meestal een ring of haak waardoor de stang in de hoogste stand kan blijven hangen aan een pin als de poortvleugel geopend wordt. [N 4A, 47c]
I-6
|
33957 |
sluitriem |
staartel:
statǝl (Q071p Diepenbeek)
|
Riempje waarmee de delen van het haamslot op hun plaats gehouden worden. [JG 1a; N 36, 13]
I-10
|
20168 |
sluitspeld |
toespeld:
touspel (Q071p Diepenbeek)
|
sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
33459 |
sluitstang boven aan een poortvleugel |
grendel:
grɛŋǝl (Q071p Diepenbeek)
|
Een poortvleugel kan aan de bovenzijde gesloten worden door een korte metalen stang omhoog te duwen in een gat in het kozijn. De stang heeft aan de onderzijde vaak een handvat dat met de stang gedraaid kan worden achter een pin of in een gleuf om te voorkomen dat de stang zakt. Meestal wordt slechts één van de beide poortvleugels zo gesloten. [N 4A, 47b]
I-6
|
20491 |
slurpen |
lebberen:
lebber’n (Q071p Diepenbeek),
slobberen:
slóbber’n (Q071p Diepenbeek),
slurpen:
slörrepe (Q071p Diepenbeek)
|
drinken (slobberend) || slurpen
III-2-3
|
17741 |
smaak |
smaak:
smoak (Q071p Diepenbeek)
|
Smaak (smaak, goesting). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
22425 |
smalle afgesloten ruimte voor het boogschieten |
baan:
boan (Q071p Diepenbeek)
|
de smalle ruimte met schotten voor het boogschieten [doel] [N 112 (2006)]
III-3-2
|