e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sluiswerk voorslag: vø̄rslǭx (Diepenbeek) Het hele sluisgestel, bestaande uit verticale stijlen, balken en sluizen, dat het water vōōr het rad moet tegenhouden. Zie ook afb. 67. Volgens Vanderspickken (pag. 75) heeft het woordtype voorslag in P 50, P 51, P 53, P 56, P 58 en Q 77 een engere betekenis: ø̄datgene wat vōōr de sluizen ligt, meer bepaald de sluisbrug.ø̄ Vgl. ook het lemma ɛsluisbrugɛ.' [Vds 33; Jan 30; Coe 19; Grof 51; monogr.] II-3
sluitklep klep: klap (Diepenbeek), kontlap: kontlap (Diepenbeek) deze klep (klep, presenteer blad) [N 59 (1973)] || klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)] III-1-3
sluitlusjes grindel: greŋǝl (Diepenbeek) Rieten lusjes die als sluiting dienen. Het vervaardigen van het sluitlusje wordt in Stokkem (L 423) snuitje maken (snȳtskǝ mākǝ) genoemd. [N 40, 93] II-12
sluitpin onder aan een poortvleugel schuifje: šø̜fkǝ (Diepenbeek) Een poortvleugel kan aan de onderzijde gesloten worden door een korte metalen stang of pin te laten zakken in een gat in de drempel. Aan de bovenzijde is meestal een ring of haak waardoor de stang in de hoogste stand kan blijven hangen aan een pin als de poortvleugel geopend wordt. [N 4A, 47c] I-6
sluitriem staartel: statǝl (Diepenbeek) Riempje waarmee de delen van het haamslot op hun plaats gehouden worden. [JG 1a; N 36, 13] I-10
sluitspeld toespeld: touspel (Diepenbeek) sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 115 (2003)] III-2-2
sluitstang boven aan een poortvleugel grendel: grɛŋǝl (Diepenbeek) Een poortvleugel kan aan de bovenzijde gesloten worden door een korte metalen stang omhoog te duwen in een gat in het kozijn. De stang heeft aan de onderzijde vaak een handvat dat met de stang gedraaid kan worden achter een pin of in een gleuf om te voorkomen dat de stang zakt. Meestal wordt slechts één van de beide poortvleugels zo gesloten. [N 4A, 47b] I-6
slurpen lebberen: lebber’n (Diepenbeek), slobberen: slóbber’n (Diepenbeek), slurpen: slörrepe (Diepenbeek) drinken (slobberend) || slurpen III-2-3
smaak smaak: smoak (Diepenbeek) Smaak (smaak, goesting). [N 109 (2001)] III-1-1
smalle afgesloten ruimte voor het boogschieten baan: boan (Diepenbeek) de smalle ruimte met schotten voor het boogschieten [doel] [N 112 (2006)] III-3-2