33973 |
smalle buikriem |
buikzeel:
bu ̞u̯k˲zē.l (Q071p Diepenbeek)
|
Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61]
I-10
|
33691 |
smalle weg, pad |
baantje:
bǫi̯nkǝn (Q071p Diepenbeek),
kerkweggetje:
kęrkwęxskǝn (Q071p Diepenbeek),
veldweggetje:
vɛltwęxskǝn (Q071p Diepenbeek),
voetweg:
vutwēi̯x (Q071p Diepenbeek),
voetweggetje:
vutwęxskǝ (Q071p Diepenbeek),
weggetje:
węxskǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
31284 |
smeden |
smeden:
smēǝn (Q071p Diepenbeek),
smę.ǝn (Q071p Diepenbeek)
|
In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.]
II-11
|
31281 |
smeedtang |
smeedtang:
smęjtaŋ (Q071p Diepenbeek),
smis(se)tang:
smistaŋ (Q071p Diepenbeek)
|
In het algemeen de tang waarmee tijdens het smeden stukken metaal worden vastgehouden en verplaatst. Om een werkstuk in de bekken van de tang vast te klemmen worden de benen van de smeedtang met behulp van een ring of haak gesloten gehouden. Zie ook het lemma "tangring, tanghaak". Smeedtangen zijn doorgaans van gesmeed ijzer vervaardigd en worden vaak door de smid zelf gemaakt. Zij kunnen dan ook veel verschillende vormen en afmetingen hebben die meestal bepaald worden door de werkstukken die er mee moeten worden vastgehouden. Zie ook afb. 39 en 40. [N 33, 34a-b; N 33, 380; N 66, 24; monogr.]
II-11
|
21136 |
smeer |
smeer:
sméér (Q071p Diepenbeek)
|
het smeermiddel dat hoofdzakelijk uit vet bestaat en dat bedoeld is om voertuigen beter te laten lopen [smeer, ruut] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24701 |
smeerwortel |
weerwortel:
ook: wil6ntobak
ɛweiərɛwotəl (Q071p Diepenbeek),
wilde tabak:
wĭĕlən toobàk (Q071p Diepenbeek),
ook: wei6rwot6l*
ɛwilənɛtobak (Q071p Diepenbeek)
|
smeerwortel [DC 60a (1985)] || Smeerwortel (symphytum officinale 30 tot 120 cm grote, forse plant, ruwharig; de stengels zijn sterk vertakt, iets gevleugeld; de bladeren zijn langwerpig, met dikke nerven; de bloemen zijn hangend, de bloemkroon is buisvormig met omgebogen slippen, van [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20924 |
smeren |
smeren:
smiɛ.rǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Olie of vet in de naafbus doen om te voorkomen dat de asarmen vastlopen in de naafbus. [JG, 1a]
II-12
|
30469 |
smetlijn |
smetkoord:
smɛtkōt (Q071p Diepenbeek),
smɛtkōǝt (Q071p Diepenbeek)
|
Een met een kleurstof ingesmeerd touw waarmee rechte lijnen kunnen worden afgetekend. Het strak gespannen touw wordt daartoe in het midden opgetild en vervolgens plotseling weer losgelaten. Zie ook het lemma 'Smetlijn' in de paragraaf over de leidekker, pag. 161 [N 67, 83b; monogr.; div.] || Met een kleurstof ingestreken stuk touw dat gebruikt wordt om een rechte lijn af te tekenen op bijvoorbeeld een te zagen stuk hout. Het strakgespannen touw wordt daartoe in het midden opgetild en vervolgens weer losgelaten. Op deze wijze verkrijgt men een rechte lijn op het hout. De smetlijn wordt zowel door de timmerman als door de houtzager gebruikt. Zie ook het lemma ɛsmetlijnɛ in Wld II.9, pag. 161/215.' [N 50, 20a; monogr.]
II-12, II-9
|
29227 |
smetten |
smetten:
smɛtǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Met een smetlijn een rechte lijn aftekenen. [N 67, 83a]
II-9
|
31987 |
smetten, afschrijven |
smetten:
smɛtǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Met behulp van de smetlijn een rechte lijn aftekenen op een te zagen boomstam of ander hout. Zie ook het lemma ɛsmettenɛ in Wld II.9, pag. 216.' [N 50, 21a; N 53, 204a; monogr.]
II-12
|