20115 |
sneeuwklokje |
sneeuwklokje:
snaowkləkskə (Q071p Diepenbeek),
ɛsnowkləkskə (Q071p Diepenbeek),
-
ɛsnoukləkskə (Q071p Diepenbeek)
|
sneeuwklokje [DC 56 (1981)], [DC 60a (1985)] || Sneeuwklokje (galanthus nivalis). Bolplantje. De bloem staat alleen op een stengel die boven de beide bladeren uitsteekt. De buitenste bloemdekblaadjes zijn eivormig; de binnenste hartvormig met een diepe bocht, aan de buitenzijde met een halve maanvormig [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snouw (Q071p Diepenbeek),
snóó (Q071p Diepenbeek),
sniw
snoͅyw (Q071p Diepenbeek),
snoow
snōͅu (Q071p Diepenbeek)
|
sneeuw [RND] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25086 |
snel, vlug |
hartstik:
hatstiek(s) (Q071p Diepenbeek),
rap:
rap (Q071p Diepenbeek)
|
snel, vlug || snel, vlug [greppig, vinkig, vinnig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21237 |
sneltrein |
expres (<fr.):
ennen expres (Q071p Diepenbeek),
expres (Q071p Diepenbeek),
eͅnən äkspräs (Q071p Diepenbeek),
sneltrein:
enne sneltrēͅn (Q071p Diepenbeek),
eͅnə snältrēͅn (Q071p Diepenbeek)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
21372 |
sneuvelen |
sneuvelen:
sneuvələn (Q071p Diepenbeek)
|
in de oorlog omkomen [sneven, sneuvelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30940 |
snijmes |
schoenmakersmes:
šunmǭkǝrsmę̄s (Q071p Diepenbeek)
|
Het mes waarmee men het leer in pasklare stukken snijdt. Volgens de informant van L 163a is het overleermes 1 cm breed. De informant van Q 253 spreekt van een smal, puntig mesje gekneld in een metalen veer. [N 60, 40]
II-10
|
30943 |
snijtafel |
snijtafel:
snęjtǭfǝl (Q071p Diepenbeek)
|
De smalle, hoge werktafel waarop het leer gesneden wordt. "De snijtafel moet zoo hoog zijn dat er in staande houding aan gewerkt kan worden; het tafelvlak zij minstens zoo groot, dat men er een kalfsvel behoorlijk op uitspreiden kan. Rechts en links van den snijder moeten in de tafel schuifladen aangebracht zijn ter bewaring of berging van kleine lederstukken, elastiek, gereedschap enz. Ter berging van de vellen enz. dienen verschillende, naast de tafel geplaatste schappen of rekken." (Knöfel I, pag. 178). Zie afb. 25. [N 60, 43a; N 60, 43b]
II-10
|
21450 |
snipper |
stukje:
stökskə (Q071p Diepenbeek)
|
een afgesneden, afgeknipt of afgescheurd stukje papier of stof [snipper, stoike, schreudje, schroodje, snippeling] [N 91 (1982)]
III-3-1
|
20590 |
snoepen |
moffelen:
moefel’n (Q071p Diepenbeek),
sneuken:
sneuke (Q071p Diepenbeek)
|
snoepen (heimelijk)
III-2-3
|
20549 |
snoepgoed |
snoep:
snóp (Q071p Diepenbeek)
|
snoep
III-2-3
|