e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sneeuwklokje sneeuwklokje: snaowkləkskə (Diepenbeek), ɛsnowkləkskə (Diepenbeek), -  ɛsnoukləkskə (Diepenbeek) sneeuwklokje [DC 56 (1981)], [DC 60a (1985)] || Sneeuwklokje (galanthus nivalis). Bolplantje. De bloem staat alleen op een stengel die boven de beide bladeren uitsteekt. De buitenste bloemdekblaadjes zijn eivormig; de binnenste hartvormig met een diepe bocht, aan de buitenzijde met een halve maanvormig [N 92 (1982)] III-4-3
sneeuwx sneeuw: snouw (Diepenbeek), snóó (Diepenbeek), sniw  snoͅyw (Diepenbeek), snoow  snōͅu (Diepenbeek) sneeuw [RND] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)] III-4-4
snel, vlug hartstik: hatstiek(s) (Diepenbeek), rap: rap (Diepenbeek) snel, vlug || snel, vlug [greppig, vinkig, vinnig] [N 91 (1982)] III-4-4
sneltrein expres (<fr.): ennen expres (Diepenbeek), expres (Diepenbeek), eͅnən äkspräs (Diepenbeek), sneltrein: enne sneltrēͅn (Diepenbeek), eͅnə snältrēͅn (Diepenbeek) Sneltrein. [ZND 35 (1941)] III-3-1
sneuvelen sneuvelen: sneuvələn (Diepenbeek) in de oorlog omkomen [sneven, sneuvelen] [N 90 (1982)] III-3-1
snijmes schoenmakersmes: šunmǭkǝrsmę̄s (Diepenbeek) Het mes waarmee men het leer in pasklare stukken snijdt. Volgens de informant van L 163a is het overleermes 1 cm breed. De informant van Q 253 spreekt van een smal, puntig mesje gekneld in een metalen veer. [N 60, 40] II-10
snijtafel snijtafel: snęjtǭfǝl (Diepenbeek) De smalle, hoge werktafel waarop het leer gesneden wordt. "De snijtafel moet zoo hoog zijn dat er in staande houding aan gewerkt kan worden; het tafelvlak zij minstens zoo groot, dat men er een kalfsvel behoorlijk op uitspreiden kan. Rechts en links van den snijder moeten in de tafel schuifladen aangebracht zijn ter bewaring of berging van kleine lederstukken, elastiek, gereedschap enz. Ter berging van de vellen enz. dienen verschillende, naast de tafel geplaatste schappen of rekken." (Kn√∂fel I, pag. 178). Zie afb. 25. [N 60, 43a; N 60, 43b] II-10
snipper stukje: stökskə (Diepenbeek) een afgesneden, afgeknipt of afgescheurd stukje papier of stof [snipper, stoike, schreudje, schroodje, snippeling] [N 91 (1982)] III-3-1
snoepen moffelen: moefel’n (Diepenbeek), sneuken: sneuke (Diepenbeek) snoepen (heimelijk) III-2-3
snoepgoed snoep: snóp (Diepenbeek) snoep III-2-3