18435 |
soorten rokken |
godet (fr.):
Los omvangrijk.
godet (Q071p Diepenbeek)
|
Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18774 |
soorten schoenen |
crpeschoen (<fr.):
[Van Dale: crêpe1, 1. gekroesd, niet-glanzend weefsel van linnen draden; 2. korrelig, wit rubber]
krèpsjoen (mv.) (Q071p Diepenbeek),
spekschoen:
[Mv.]
speksjoen (Q071p Diepenbeek),
tressschoen (<fr.):
[Van Dale (FN): tresser, vlechten]
trissee sjoen (Q071p Diepenbeek)
|
gevlochten schoenen || schoenen met crêpezool || schoenen met ruw rubberen zool
III-1-3
|
21739 |
soorten soldaten |
paardsvolk:
pjedsvolk (Q071p Diepenbeek),
piot:
Van Dale: (gew. en Barg.) infanterist.
piot (Q071p Diepenbeek)
|
welke verschillende soldaten onderscheidt u [piot, zandhaas, kalkvreter] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32576 |
soorten van dierlijke mest |
koemest:
kǭu̯[mest] (Q071p Diepenbeek)
|
De termen voor de verschillende soorten van dierlijke mest zijn op deze plaats in een lemma verenigd, omdat er (met name door N 11 en N 11A) in het kader van de bemesting van akker en weide naar werd geïnformeerd. Ze zouden evengoed passen in de sfeer van het uitmesten van de stallen en de mestbereiding, ook al kan men voor bepaalde gewassen de akker het best bemesten met de mest van een bepaalde veesoort en zal men in de mestvaalt sommige soorten dierlijke mest afzonderlijk verzamelen. In sommige plaatsen wordt naast of in plaats van (stal)mest het woordtype koestalmest of koemest gebruikt ter aanduiding van natuurlijke mest. Dat is niet verwonderlijk wanneer men bedenkt dat op de boerderij de meeste mest geproduceerd wordt door de koeien. In dit lemma zijn geen benamingen opgenomen, die specifiek zijn voor de uitwerpselen van de genoemde diersoorten. Voor de plaatselijke varianten van -[mest [JG 1a + 1b add.; A 9, 24 + 25; N 11, 27; N 11A, 5a t /m f; N M, 10a + b add.; L 20, 22f; A 4, 22f]
I-1
|
34118 |
soortige koe |
modelbeest:
mǝdęlbis (Q071p Diepenbeek)
|
Koe die harmonisch van bouw is. [N 3A, 140]
I-11
|
33224 |
sorteermachine |
trieur:
trii̯ø̄r (Q071p Diepenbeek)
|
Het toestel bestaande uit enkele schuddende zeven met gaten van verschillende afmetingen waar de aardappelen overheen worden geleid en naar grootte gesorteerd. [N 12, 32]
I-5
|
33222 |
sorteren met de hand |
onderrapen:
ǫnǝrǭ.pǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
33223 |
sorteren met de machine |
triëren:
trii̯ērǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Zie de toelichtingen bij de lemmaɛs Sorteren Met De Hand en Sorteermachine. [N 12, 33]
I-5
|
29065 |
sousbras |
zweetlap:
zweetlap (Q071p Diepenbeek)
|
Schuingesneden zemen of gummi lapje, in de armsgaten van japonnen en mantels gedragen tegen het doorzweten in de oksels. [N 59, 132]
II-7
|
34576 |
spaak |
speek:
spik (Q071p Diepenbeek),
speken:
spikǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|