31760 |
spanzaag |
raamzeeg:
rāmzēx (Q071p Diepenbeek),
vonkelhoutzeeg:
fiŋkǝlhōt˲zēx (Q071p Diepenbeek)
|
Handzaag, bestaande uit een houten raam waarin het zaagblad kan worden opgespannen. Zie ook afb. 18. Er bestaan diverse uitvoeringen van dit werktuig die voor verschillende werkzaamheden worden gebruikt. Zie ook de lemmata ɛschulpzaagɛ, ɛpenzaagɛ en ɛdraaizaag, keerzaagɛ. De spanzaag bestaat uit een horizontale lat, de spanregel, waarbij aan de uiteinden twee verticale, beweegbare latten zijn bevestigd. Het zaagblad wordt aan de onderzijde van deze twee latten met behulp van twee knoppen vastgezet. Om het zaagblad te spannen wordt er rond de bovenzijde van de twee latten een touw gelegd, dat met behulp van een spanstokje wordt strakgedraaid. Als het touw, en dus ook het zaagblad, de vereiste spanning hebben, wordt het spanstokje achter de spanregel vastgezet. In het zaagblad van de kortzeeg (kǫrt˲zē̜x), die in Neeritter (L 321) door de wagenmaker werd gebruikt, ontbrak om de drie tanden één tand. Op deze wijze kon het zaagmeel tijdens het zagen beter uit de zaagsnede verwijderd worden.' [N 47, 13a-b; N 53, 1b; N 53, 6a; N 53, 8; N I, 1; N 18, 128 add.; monogr.]
II-12
|
33904 |
spat |
spat:
spǫǝt (Q071p Diepenbeek)
|
Er zijn verschillende soorten spat. Een beenwoekering aan de voorknie, soms ter grootte van een vuist, noemt men voorkniespat, een harde verdikking aan de onder- of binnenzijde van het spronggewricht spat. De ziekte is ongeneeslijk en veroorzaakt veelal kreupelheid. Zie ook het lemma ''bolspat'' (7.27). Zie afbeelding 19. [A 48A, 54f; N 8, 90d, 90f, 90g en 90j]
I-9
|
24993 |
spatten |
sprenkelen:
spreŋkǝlǝ (Q071p Diepenbeek),
sprietsen:
spritsən (Q071p Diepenbeek)
|
in of als kleine deeltjes op- of wegspringen, gezegd van vloeibare zaken [spatten, spiertsen, spinten, spetten, drasjken] [N 91 (1982)] || Verf uit laten spatten door met de kwast tegen de linkerhand of tegen een klophout te slaan. Spatwerk wordt onder meer toegepast om pleisterwerk te verlevendigen. [N 67, 79]
II-9, III-4-4
|
30561 |
speciebord |
plakplank:
plakpláŋk (Q071p Diepenbeek)
|
Rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat, van waaraf men de specie tegen de muur strijkt of in de voegen drukt. Zie ook afb. 87. De 'sperwer' bestaat uit een houten draagvlak dat is gemonteerd op een houten steel die naar onderen toe breder uitloopt en zo is uitgehold dat men hem op een knie kan zetten. Het draagvlak is bestemd voor de specie waarmee het plafond werd bepleisterd. De 'sperwer' werd in Q 121 ook 'pleisterstoel' genoemd (Lochtman, pag. 22). [N 30, 10; N 30, 9; monogr.]
II-9
|
20770 |
speculaas |
speculatie:
spikkelaose (Q071p Diepenbeek),
speculatiekoek:
spikkelaosekók (Q071p Diepenbeek)
|
speculaas
III-2-3
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spuwen:
spu:ə (Q071p Diepenbeek)
|
(speeksel uit)spuwen [RND]
III-1-1
|
28487 |
speeldop |
speeldop:
speeldop (Q071p Diepenbeek)
|
De aanzet van een koninginnedop of -cel waar echter geen eitje in komt. Wat de functie van de speeldop is, is niet duidelijk. De speeldop is als het ware de grondvorm van de eigenlijke moercel zonder ooit daartoe te worden uitgebouwd. Ze wordt hier en daar aan de buitenzijde der raten aangezet in de vorm van een eikelnapje. [N 63, 26a; N 63, 25b]
II-6
|
22384 |
speelkaart |
kaart:
eng kaht (Q071p Diepenbeek),
kāāt (Q071p Diepenbeek),
Iech kreeg gèin kaot (enkel de slechte kaarten).
kaot (Q071p Diepenbeek),
tuiskaart:
/
tuiskoaten (Q071p Diepenbeek),
[Met afbeelding].
tøskaot (Q071p Diepenbeek)
|
/ [SND (2006)] || kaart [GTRP (1980-1995)] || Kaart. [Willems (1885)] || Speelkaart.
III-3-2
|
26505 |
speelman, klapspaan |
klopper:
klǫpǝr (Q071p Diepenbeek),
speelman:
spø̜lman (Q071p Diepenbeek),
spęlmān (Q071p Diepenbeek)
|
Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159]
II-3
|
21480 |
speelplaats |
koer (<fr.):
koer (Q071p Diepenbeek),
Syn. speelplak.
koer (Q071p Diepenbeek),
speelplek:
Syn. koer.
speelplak (Q071p Diepenbeek)
|
de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)] || Speelplaats.
III-3-1
|