id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
28981 | spinnetje, driehoekige trens | drie/drijhoekje: dręjhøkskǝ (Diepenbeek), hoekje: høkskǝ (Diepenbeek), pepel: pipǝl (Diepenbeek) | Handgeborduurde hechting in de vorm van een driehoek, toegepast als versterking van de uiteinden van plooi, zak of split, of een vliegvormig gestikt hoekje tegen het uitscheuren. [N 62, 41b; N 59, 57; MW] II-7 |
29117 | spinnewiel | spinraadje: spęnriǝtšǝ (Diepenbeek), spinrad: spęnrǭt (Diepenbeek) | Toestel om vlas, wol en soms ook andere vezelsoorten te spinnen. Men kent verschillende soorten spinnewielen. Er zijn er waarbij de spil met kam of vleugel boven het wiel is ingebouwd en waarbij de voet een schijfvormig, horizontaal blokje op vier (soms drie) pootjes is. Dit is het zogenaamde blokwiel of de blokspoel. Verder is er een model waarbij de spil naast het wiel is gebouwd. In het rechthoekige, schuingerichte blokje steken drie poten die zich lijken schrap te zetten. Vandaar ook wel benamingen als geit en germ. Een derde model met spil en vleugel naast het wiel en waarbij het dragende gedeelte een rechthoekig raam is, komt niet zoveel voor (Weyns, pag. 843). Dit is het zogenoemde raamwiel. Bij de blokspoel draait het grote wiel vlak voor de spinster of spinner. Het spinmechanisme staat midden boven het wiel ter hoogte van de borst van degene die spint. De blokspoel werd in de jaren 1940-1945 populair. Ze heeft maar de helft staanplaats nodig vergeleken met de ø̄lange spoelø̄ (informant van L 320a). Ze kon in kleine ruimtes zoals die op binnenschepen worden gebruikt (Weyns, pag. 843). Vandaar ook de benaming schippersspoel. Ook de benaming bok duidt op het model ø̄blokspoelø̄. De benamingen bok, geit en germ zijn vergelijkenderwijs ontstaan door de bepaalde vorm van het spinnewiel. Zie afb. 50. [N 34, A; N 5A (I] II-7 |
31695 | spint | spek: spɛk (Diepenbeek) | De zachte en lichte houtlaag tussen de schors en de eigenlijke houtlaag. [N 50, 79c; N 75, 83c; monogr.] II-12 |
18088 | spit | geschot: gežōit (Diepenbeek), gəsjōwət (Diepenbeek), xəšōət (Diepenbeek), verschot: versjooët (Diepenbeek) | een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)] || verschot, spit III-1-2 |
33096 | spits, kop van de mijt | tip: tøp (Diepenbeek) | Het bovenste stukje van het dak van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). [JG 1a, 1b; monogr.] I-4 |
32749 | spitten | graven: grǭvǝ (Diepenbeek) | In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.] I-1 |
30803 | split | croûte à croûte: krut a krut (Diepenbeek) | Een lap leer van de vleeskant die ontstaat door het leer in de lengte in twee√´n te snijden. Verschillende informanten (Q 32 en Q 253) merken op dat dit stuk van minderwaardige kwaliteit is. [N 60, 3c; N 60, 1b; N 60, 3b] II-10 |
31756 | sponningzaag | sponzeeg: spǫnzēx (Diepenbeek) | Kleine, enigszins rond gebogen zaag van ongeveer 10 cm, die aan een houten blokje is bevestigd en dient om ronde of holle sponningen uit te zagen. Zie ook afb. 15. [N 53, 13b] II-12 |
31135 | spoorleer, achtervoering | stukje: støkjǝ (Diepenbeek) | Reparatiestuk dat in de schoen gezet wordt, als deze van binnen aan de hiel doorgesleten is. Aras II spreekt in een hoofdstuk over "andere voorkomende herstellingen" op pag. 310 als volgt over het "vernieuwen van spoorleders of achtervoering in lage schoenen": "Bij goedkoop confectieschoeisel komt deze herstelling zeer dikwijls voor, omdat daarin meestal mindere kwaliteit van voering wordt gebruikt. Om deze herstelling goed uit te voeren, wordt de voering zover ze versleten is van boven losgemaakt en naar onderen toe uitgesneden; de afgesneden kanten worden zo dun mogelijk aangeschalmd. Een nieuw stuk wordt gesneden, met opzijde een overslag van 1,5 cm en van onderen 1 cm. We schalmen deze kanten dun aan en van onderen knippen we er van achteren enkele stukjes uit in den vorm van een V, juist zoals soms bij een achteromrand wordt gedaan. Beide delen worden ingesmeerd met cementlijm, daarna ingeplakt en gestikt. Versleten inlegzolen moeten ook vernieuwd worden. [N 60, 233h] II-10 |
18484 | spoorleer, achtervoering [wld ii.10, p. 60] | stukje: stukje (Diepenbeek) | Leer dat in de schoen gezet wordt als deze van binnen aan de hiel is doorgesleten (spoorleer?) [N 60 (1973)] III-1-3 |