e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
springen springen: spreͅiŋən (Diepenbeek), springen (Diepenbeek), spriŋən (Diepenbeek) springen [ZND 25 (1937)] III-1-2
sprinkhaan sprinkhaan: sprinkhāōn (Diepenbeek) sprinkhaan [Willems (1885)] III-4-2
sproeten sproetelen: sproetele (Diepenbeek) Sproet (sproetelen, sproonselen). [N 109 (2001)] III-1-1
sprong inleg: ęjnlęx (Diepenbeek) Extra ruimte in het bijzonder bij de schouderbeenderen en de armkogel, ingebracht door bijv. een plooitje af te rijgen, de binnenvulling op een bepaalde wijze te snijden en inknippingen te maken. Men voorkomt hierdoor dat het kledingstuk gaat trekken. [N 59, 100b] II-7
sprookje saagje: ə zoͅxskən (Diepenbeek), sage: `n zaog (Diepenbeek), vertelseltje: vertelselke (Diepenbeek) hoe heet een kindervertelsel ? kent ge nog een woord sage ? (uitspraak) [ZND 42 (1943)] III-3-1
spruiten spruitjes: spruitjes (Diepenbeek) spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)] III-2-3
spruitkool, spruitje spruitje: spruitjes (Diepenbeek) [N Q (1966)] I-7
spruitpot gespuitmarmiet: gǝspø̜i̯tmǝrmet (Diepenbeek) Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129] I-11
spuiten sprietsen: spritsən (Diepenbeek), spuiten: speutən (Diepenbeek) vloeistof met kracht door een nauwe buis naar buiten persen [spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen] [N 91 (1982)] III-4-4
spuitstuk kraan: kraon (Diepenbeek) de koperen buis aan de slang van de brandspuit [lent] [N 90 (1982)] III-3-1