e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stamppot rabbekool: rabbekol (Diepenbeek) hutsepot III-2-3
standbeeld standbeeld: sta.ndbiilt (Diepenbeek) standbeeld [RND] III-3-2
standolie standolie: stant˱ōli (Diepenbeek) Lijnolie die gedurende 8 √† 10 uur tot 3000 C. werd verhit. De lijnolie wordt daardoor stroperig en lichtgeel of groen van kleur. [N 67, 13d] II-9
standolieverf standolieverf: stant˱ōlivęrǝf (Diepenbeek) Verf die is samengesteld uit oude standolie, terpentijnolie en zuivere verfstoffen. Standolieverf wordt vooral voor schilderwerk binnenshuis gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 19d] II-9
stapvoets gaan (stapvoets) gaan: gǫn (Diepenbeek) De langzaamste gang van het paard (stap, draf, galop) waarbij de vier voeten in de volgende volgorde opgeheven en weer neergezet worden: links achter, links voor, rechts achter, rechts voor, links voor, rechts achter, rechts voor en links achter. Zijn de vier hoefslagen niet duidelijk hoor- en zichtbaar, dan noemt men de stap onregelmatig. Zie afbeelding 8. [N 8, 81a] I-9
station statie (<lat.): ich hɛb mɛnne paraply ɛn de staoše loͅte stoͅn (Diepenbeek), staosə (Diepenbeek) de plaats van aankomst en vertrek van treinen [station, statie, halte] [N 90 (1982)] || Ik heb mijn paraplu in het station laten staan [ZND 46 (1946)] III-3-1
staven spillen: spelǝ (Diepenbeek) De spijlen van het rondsel of van de wieg in zowel de water- als de windmolen. Zie ook afb. 58. In de meeste watermolens uit het onderzoeksgebied was het rondsel vervangen door een, vaak metalen, kamrad. De benamingen voor de kammen van dit soort raderen zijn geplaatst in het lemma ɛkammenɛ.' [N O, 14b; N O, 50f; Vds 92; Jan 103; Coe 83] II-3
steeg, steegje straat, straatje: streutjə (Diepenbeek) een weggetje gemaakt door de voetstappen van mensen of dieren (zandbaan, pad, weg, weggel, wegeling) [N 90 (1982)] III-3-1
steek steek: messtiek (Diepenbeek), stik (Diepenbeek) een steek (van een mes) [ZND 31 (1939)] III-1-2
steek met drie hoeken drietuit: drètøt (Diepenbeek) steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)] III-3-3