28894 |
stikmachine |
stikmachine:
stekmašin (Q071p Diepenbeek),
stikmachine (Q071p Diepenbeek)
|
De machine waarmee men het stikwerk verricht. "Het stikken gebeurt tegenwoordig met uitzondering van het zware waterwerk, dat met de hand wordt gestikt, met een machine, in hoofdzaak van het zelfde model als de gewone naaimachine, alleen zwaarder gebouwd." (Directie, pag. 299). Een linkse-arm-machine duidt op het feit de de arm van de machine in dit geval links van de werkende persoon staat, hetgeen het werken zeer ten goede komt, omdat hierdoor hand noch oog gehinderd worden (zie Knöfel I, pag. 258). [N 60, 63; N 60, 237]
II-10
|
28975 |
stiksteek |
stiksteek:
stekstik (Q071p Diepenbeek),
stekstēk (Q071p Diepenbeek)
|
Fijne, rechte steek. De stiksteek verbindt twee delen aan elkaar. Hij is een achtersteek, die van boven één steeklengte terug en van onderen steeds twee steeklengtes voorwaarts wordt gestoken. De steken volgen elkaar met onzichtbare tussenruimtes op. Zie afb. 32. [N 59, 54; N 62, 9; N 62, 16a; L 31, 46]
II-7
|
34018 |
stilstaan |
hou:
hǭu̯ (Q071p Diepenbeek),
ju(j):
jȳ (Q071p Diepenbeek)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
24565 |
stinkende gouwe |
wrattenkruid:
vràtəkraoət (Q071p Diepenbeek),
-
vratəɛkroət (Q071p Diepenbeek)
|
stinkende gouwe [DC 60a (1985)] || Stinkende gouwe (chelidonium majus 30 tot 90 cm grote, behaarde plant. De bladeren zijn diep ingesneden, soms bijna samengesteld, met grof gekartelde blaadjes, de onderkant is blauwgroen; de bloemen groeien in schermen, met 4 gele kroonbladeren en 2 spo [N 92 (1982)]
III-4-3
|
31693 |
stobbe |
gateinde:
gǫ.ǝt˱ęjn (Q071p Diepenbeek),
stomp:
stomp (Q071p Diepenbeek),
wortel:
wortel (Q071p Diepenbeek)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|
19708 |
stoel |
stoel:
stul (Q071p Diepenbeek),
stuǝl (Q071p Diepenbeek)
|
stoel [ZND 07 (1924)] || Stoel waarin de molenaar zit wanneer hij met behulp van het groot rad molenstenen opheft. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [Vds 216; Jan 193]
II-3, III-2-1
|
23437 |
stoelen op het priesterkoor |
koorstoelen:
koerstūl (Q071p Diepenbeek)
|
De stoelen op het priesterkoor [koeërsjteul?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18775 |
stof |
stof:
stof (Q071p Diepenbeek)
|
Benamingen voor stof in het algemeen. [N 62, 71a; MW]
II-7
|
19659 |
stofblik |
palet:
blet (Q071p Diepenbeek),
pəlɛt (Q071p Diepenbeek),
vuilblik:
voalblik (Q071p Diepenbeek)
|
Hoe noemt u het stoffer en blik samen? [N105 (2000)] || stofblik [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
19503 |
stofdoek |
stobvod:
stoͅp˂voͅt (Q071p Diepenbeek),
stubvod:
støŋ˃voͅt (Q071p Diepenbeek)
|
een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|