e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strooien dameshoed zonnehoed: zoͅnəhuət (Diepenbeek) dameshoed, strooien of uit fijne houtvezel vervaardigde ~ [spannen-, boerinnenhoed] [N 25 (1964)] III-1-3
strooien hoed strohoed: [Vgl. WNT: stro - strooi - ...] [NB- WLD I.4: lm. stro, stro/strouw; struu en strooi als aparte trefwoorden (blz. 121)]  slappe struihoeit (Diepenbeek), stijve struihoeit (Diepenbeek), struihoeit (Diepenbeek), strəjhuət (Diepenbeek), zonhoed: zoͅnhuət (Diepenbeek) Hoe noemt men de hoeden die van stro of ander vlechtmateriaal worden gemaakt? [N 45 (1972)] || hoed, strooien ~ [N 25 (1964)] || Welke modellen (voor mannen en vrouwen) maakt of kent U? [N 45 (1972)] III-1-3
strooisel strooi: stroi̯ (Diepenbeek) Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.] I-11
strooisel in de potstal blader: blǭr (Diepenbeek), blaren: blārǝn (Diepenbeek), dennenspellen: dɛnǝspɛlǝn (Diepenbeek), rissen: (enk)  ręi̯s (Diepenbeek), stro/strouw: strō (Diepenbeek), strooisel: stroi̯sǝl (Diepenbeek) Een potstal is een ouderwetse stal met als belangrijkste functie het winnen van mest (zie ook het lemma ''potstal'' in wld I.6 blz. 31-32). Over de mest heen werd strooisel gespreid, zodat de koeien steeds hoger kwamen te staan en de stal vol mest raakte. Als strooisel werd van alles gebruikt: in de zon gedroogde graszoden, dennennaalden, stro, gedroogde bladeren, heiplaggen, turf(molm), zaagmeel. [N 11, 13a; N 11, 13b; N 11, 13c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-11
strooisel spreiden strooien: strō.ǝ (Diepenbeek) Het verspreiden van het strooisel onder het vee. [JG 1a, 1b; RND 10, 51] I-11
strop lits: lets (Diepenbeek) De lus aan een laars of schoen om deze op te trekken. Een strop of lus kan zowel van leer als van stof zijn. Stroppen zitten aan de achterkant vast aan de achterbies, aan de glijbies of aan beide; of ze vormen met één van deze twee of met alletwee één geheel (Kn√∂fel I, pag. 159). [N 60, 20] II-10
strop [wld ii.10, p. 26] lits: lits (Diepenbeek) Een lus aan de hiel van bottines, om het aantrekken te vergemakkelijken (strop, trekker, litse?) Vgl. tek. 206b. [N 60 (1973)] III-1-3
stropdas kravat (<fr.): kravat (Diepenbeek), kərvat (Diepenbeek), syn. plastrao. Zie ook afb. p.134.  krevat (Diepenbeek), plastron (fr.): syn. krevat.  plastrao (Diepenbeek) das || das die door de heren gedragen wordt [ZND 33 (1940)] || stropdas, zelfbinder [slieps, sjlips, strik, kravat, kerwat, bindem, biend, kol] [N 23 (1964)] III-1-3
stropoppen poppen: popǝ (Diepenbeek), walmen: wa.lǝmǝ (Diepenbeek), walmpjes: wɛlǝmkǝs (Diepenbeek), wijpjes: wē̜.pkǝs (Diepenbeek) Zie kaart. Dubbelgevouwen en samengebonden bosjes stro die ter afdichting tussen de dakpannen worden gestoken. Zie ook het lemma 'Strowalm' in wld I.4, pag. 122 e.v. In L 270 werd het stro voor de poppen op ¬± 60 cm lengte gesneden, dubbel gevouwen en aan de omgevouwen kant met een touwtje vastgebonden, aldus enigermate op een popje gelijkend. De stropoppen werden vroeger bij het dakdekken onder de elkaar overlappende zijkanten van de handpannen gestoken om een goed gesloten dak te verkrijgen ('Tegels Dialek', pag. 121). In L 210 werden de poppen iets breder dan de pan uitgespreid. Aan de onderkant stak ongeveer 1,5 cm van het stro onder de pan uit. [N 32, 44d; N F, 5; JG 2c; JG 2d; monogr.] II-9
stroppen, gezegd van de draad stroppen: stroppen (Diepenbeek) Opeenschuiven, zich samenpakken, blijven steken, gezegd van de draad. [N 59, 69] II-7