e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

Gevonden: 5709
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bladgoud bladgoud: blǭt˲gōt (Diepenbeek) Tot zeer dunne bladen geperst goud. [N 67, 11a; N 67, 11b; monogr.] II-9
bladhoning bladhoning: blǭthōneŋ (Diepenbeek) Het zoete, kleverige vocht op takken en bladeren, afkomstig van bepaalde luizen, dat de bijen soms naar hun korven of kasten brengen. Bladhoning is vaak zeer donker van kleur. In drachtpauzes kan bladhoning de bijen soelaas bieden. [N 63, 113; N 63, 112b; monogr.] II-6
bladkool, snijkool bolle kool: boeale koel (Diepenbeek) [N Q (1966)] I-7
bladrozet van de paardebloem suikerijsalade: sokkery(3)̄slat (Diepenbeek) paardebloem [ZND 15 (1930)] III-4-3
bladzilver bladzilver: blǭt˲zelvǝr (Diepenbeek) Tot zeer dunne bladen geperst zilver. [N 67, 11d] II-9
blaffen bellen: beïlen (Diepenbeek) blaffen [Willems (1885)] III-2-1
blaker blaker: blōͅkər (Diepenbeek), blakertje: bloͅkərkən (Diepenbeek), kaarsenpannetje: kāsəpɛnəkə (Diepenbeek), koͅasəpɛnəkə (Diepenbeek) het pannetje, van een oor voorzien, waarop de kaars wordt gezet [ZND 36 (1941)] III-2-1
blanke raat maagdelijke raat: (mv)  māxdǝlǝkǝ roatǝ (Diepenbeek) De in mei gemaakte blanke of maagdelijke raat of raten die nog niet voor broeden hebben gediend. De raat is nog wit van kleur. [N 63, 13f] II-6
blaren opblotten: ǫp˱blǫtǝ (Diepenbeek) Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.] II-9
blaten bleken: blē̜kǝ (Diepenbeek) Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.] I-12