23255 |
tabernakel |
tabernakel (<lat.):
tabernakel (Q071p Diepenbeek)
|
Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30901 |
tack |
semence:
sǝmǭnzǝ (Q071p Diepenbeek),
sǝmɛnsǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Het kleine, puntige, kantige taaie spijkertje met betrekkelijk grote kop, dat onder andere gebruikt wordt om het bovenleer voorlopig op de zool vast te maken, totdat die met pekdraad geregen is. Tacks zijn er in diverse maten. Volgens de informant van K 353 zijn semences heel kleine, scherpe, vierkantige spijkertjes met of zonder kop. Tack is een Engelse benaming. Het meervoud tacks wordt door de schoenmaker wel eens als een enkelvoud ge√Ønterpreteerd. Vandaar dat er meervoudsvormen voorkomen als taksǝ en tksǝ. De tacks van verschillende lengten en ook wel andere spijkertjes zoals steekstiften, rivets en haknagels, worden in een speciale, draaibare tacksenbak bewaard. Deze komt men bij veel schoenmakers tegen. Zie afb. 15. [N 60, 202b; N 60, 202c; N 60, 101; N 60, 201a; N 60, 235; N 60, 235a]
II-10
|
28802 |
taf |
tafta:
tafta (Q071p Diepenbeek)
|
Lichte, geheel uit gekookte zijde geweven, effen stof. [N 62, 96; N 59, 201; MW]
II-7
|
19667 |
tafel |
tafel:
taofəl (Q071p Diepenbeek),
tofəl (Q071p Diepenbeek),
tōͅfəl (Q071p Diepenbeek),
toͅfəl (Q071p Diepenbeek)
|
de tafel afvagen [ZND 32 (1939)] || een schoon tafel krassen (met een spijker, enz.) [ZND 28 (1938)] || tafel [ZND 49 (1958)]
III-2-1
|
23711 |
tafelgebed |
gebed voor het eten:
gebed veur `t èëten (Q071p Diepenbeek)
|
Het tafelgebed vóór en na het eten. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19530 |
tafelmes |
tafelmes:
tofəlmēͅəs (Q071p Diepenbeek)
|
mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30611 |
tafelvernis |
tafelvernis:
tǫfǝlvǝrnes (Q071p Diepenbeek)
|
Vernis voor tafel- en presenteerbladen die bestand is tegen warmte en tegen de inwerking van water, alcohol, etc. [N 67, 21c]
II-9
|
28937 |
taillewijdte |
taillebreedte:
taillebreedte (Q071p Diepenbeek)
|
De maat gemeten horizontaal om het lichaam in de holte van de taille met (voor heren) twee vingers tussen het lichaam en de centimeter. Zie afb. 27. [N 59, 44c; N 62, 2b]
II-7
|
24727 |
takken (coll.) |
krop:
krop (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek)
|
takken, coll. [ZND 35 (1941)]
III-4-3
|
33632 |
takkenbos, bussel hout |
motsem:
məjoͅtsəm}* (Q071p Diepenbeek),
sleenhout:
(bij het "slenen", afkappen van boomtakken).
sleͅjnhōt}* (Q071p Diepenbeek),
spillen:
speͅlə}* (Q071p Diepenbeek),
wissen:
wisə}* (Q071p Diepenbeek)
|
inventarisatie benamingen takkenbos, bussel takken en twijgen alnaargelang houtsoort of boslengte [N 27 (1965)] || takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)]
I-7
|