e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

Gevonden: 5709
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blauw oog blauw oog: blauw oog (Diepenbeek) Als iemand een klap op zijn oog heeft gehad, is zijn oog verkleurd. Hoe noemt u zon oog? [DC 52 (1977)] III-1-2
blauw slachten afkloppen: ǭfklopǝ (Diepenbeek) Als de huid van het rund niet zorgvuldig wordt losgesneden, blijft er soms vet aan vastzitten, waardoor de blauwachtig gekleurde bovenlaag van het vlees dat op het rund blijft kleven, bloot komt te liggen. Omdat gevraagd was naar een uitdrukking voor dit "blauw slachten", komen er verschillende grammaticale categorieën voor in dit lemma. [N 28, 54] II-1
blauwe bosbes bosbeer: verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2  boͅsbēr (Diepenbeek), elevroen: verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2  ələvrun (sic) (Diepenbeek), olber: verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2  olber (Diepenbeek), olleber (Diepenbeek) bosbes, alg. [ZND 01 (1922)] III-4-3
blauwe klei potaarde: pǫtjāt (Diepenbeek) De blauwe klei in het algemeen en de klei die onder het veen zit in het bijzonder. [N 27, 19b; N 27, 44] I-8
blauwe reiger, reiger blauwreiger: blauwreigel (Diepenbeek), reiger: rēigel (Diepenbeek), reͅigər (Diepenbeek), rèiegl (Diepenbeek), Frings  reͅi̯gəl (Diepenbeek) reiger [ZND 41 (1943)] || reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)] || reiger, blauwe III-4-1
blauwsel blauwsel: bløtsǝl (Diepenbeek) Soort blauw poeder dat men aan witkalk toevoegt om deze witter te doen lijken. Het toevoegen van blauwsel noemde men in Q 3 'blauwselen' ('blotsǝlǝ'), in Q 121 'blauwen' ('blø̜jǝ'). [N 67, 66f] II-9
bleek bleek: blek gəzich (Diepenbeek), he is zoo bleek (Diepenbeek), he ziet er bleek out (Diepenbeek), hĕ zīt zu blēk ōit (Diepenbeek), Beschaafd  hie es zu blēk (Diepenbeek) hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] || hij is zo bleek [ZND 21 (1936)] III-1-2
bleek, flets zien bleek uitzien: he ziet er bleek out (Diepenbeek) hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] III-1-2
blekijzer strippaal: streppōl (Diepenbeek) Gereedschap waarmee men de wissen blekt. Meestal is dit een ijzeren klem die op een zwaar stuk hout bevestigd is. Zie ook afb. 263. Soms wordt ook een gespleten stok gebruikt die in de grond gestoken wordt. Dit laatste is het geval in Stramproy (L 318). In Zonhoven (Q 1) gebruikt men een dikke eiken stok als kliever en in Diepenbeek (Q 71) heeft men daarvoor twee ijzers in een V-vorm. [N 40, 24; N 40, 27; N 40, 30; monogr.] II-12
bles ster: stē̜r (Diepenbeek) Witte streep op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 136b; N 3A, 135b] I-11