30620 |
verfmolen |
verfmolen:
[verf]mø̄lǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Molen waarmee grotere hoeveelheden verf worden aangemaakt. De molen is doorgaans uit ijzer vervaardigd en bestaat uit een trechtervormige verfbak waarin de te malen verfstoffen en de olie worden gestort. De grondstoffen worden vervolgens door de onder de verfbak liggende wielen gemengd en gemalen. Zie ook afb. 90. [N 67, 26c]
II-9
|
29579 |
verfpot |
verfpot:
[verf]pǫt (Q071p Diepenbeek)
|
Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(verf)-' het lemma 'Verf'. [N 67, 53a; monogr.]
II-9
|
30660 |
verfrol |
verfrol:
vęrǝfrǫl (Q071p Diepenbeek)
|
Rol, draaibaar aan een handvat bevestigd, om verf mee aan te brengen. [N 67, 46a]
II-9
|
17924 |
verfrommelen |
verfrommelen:
verfrommelen (Q071p Diepenbeek),
vərfrommələn (Q071p Diepenbeek),
vərfromələn (Q071p Diepenbeek)
|
(papier) frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
30666 |
verfspuit |
pistool:
pestōl (Q071p Diepenbeek)
|
Toestel waarmee verf als nevel op het te verven oppervlak wordt gespoten. Zie ook afb. 94. Het woordtype 'mondspritsje' werd in Q 121 gebruikt voor een mondspuitje, een glazen potje vanwaaruit de verf met de mond op het te schilderen voorwerp gespoten werd. Het werktuig werd gebruikt om op wanden met behulp van een sjabloon een motief aan te brengen. [N 67, 51; monogr.; div.]
II-9
|
30470 |
verfstof |
zwartsel:
zwatsǝl (Q071p Diepenbeek)
|
De kleurstof waarmee de smetlijn is ingesmeerd. Zie ook het lemma ɛverfstofɛ in Wld II.9, pag. 161.' [N 50, 20b]
II-12
|
30625 |
verfzeef, zeefdoek |
ziftdoek:
zef˱duk (Q071p Diepenbeek)
|
De zeef of het doek waarmee velletjes en grove korrels uit de bereide verf gezeefd kunnen worden. De verfzeef bestaat gewoonlijk uit een trechter met afneembaar onderstuk, waardoor men de zeef, die uit fijn neteldoek is vervaardigd, kan verwisselen. [N 67, 27d]
II-9
|
28945 |
vergaartekens |
knipjes:
knepkǝs (Q071p Diepenbeek)
|
Inknippingen en krijtstrepen of ook steken op de stof, eventueel inknippingen in het knippatroon en vandaar overgebracht op de stof, om exact de plaatsen aan te geven waar de diverse delen aaneengehecht moeten worden. [N 59, 49]
II-7
|
30272 |
vergaring |
vergaring:
(ev)
vǝrgēreŋn (Q071p Diepenbeek)
|
De verbindingen of de raakvlakken tussen de uiteinden van de velgblokken. [N 17, 66; N G, 45c, monogr]
I-13
|
24614 |
vergeet-mij-nietje |
hemelbloemetje:
hīməlblømkən (Q071p Diepenbeek),
hĭĕməlblumkəs (Q071p Diepenbeek),
-
ɛhi.məlɛblimkə (Q071p Diepenbeek),
vergeet-me-nietje:
vergēetmenitje (Q071p Diepenbeek)
|
vergeet-mij-nietje [DC 60a (1985)], [ZND 40 (1942)] || Vergeet-mij-nietje (myosotis palustris 15 tot 50 cm groot. De stengels zijn meestal kantig; de bladeren zijn verspreid; de bloemen zijn vrij groot en hemelsblauw met gele kroonschubben; de kelk heeft korte, aangedrukte haren. Bloeitijd in mei tot septem [N 92 (1982)]
III-4-3
|