e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verstellen stuk inzetten: stuk inzetten (Diepenbeek) Een lap op de scheur in het kledingstuk naaien of het verstellen of oplappen. [N 62, 43a; N 62, 21b; Gi 1.IV, 50; S 36; MW] II-7
versterkte zijwand, dijk zijwand: zęǝwānt (Diepenbeek) Dijk vōōr de sluizen, meestal aan die kant van de beek waar de bewoners van de molen het meest komen. De dijk bestaat uit planken die tegen rechtstaande spijlen bevestigd zijn of is een versteviging uit aarde of beton en loopt gewoonlijk vier of vijf meter verder stroomopwaarts dan de vloer. Zie ook afb. 67. [Vds 31; Jan 29; Grof 35] II-3
verstevigingsspijlen spieën/spijen: spęjǝ (Diepenbeek), sponnen: (enk)  spon (Diepenbeek) Spijlen die door de korf worden gestoken ter versteviging en ondersteuning van de ratenbouw. Enkele stroringen onder de kop steekt de imker een stuk of drie spijlen loodrecht op de kopspijlen en een stuk lager weer een drietal, terwijl enkele ringen boven de onderkant nog eens een paar spijlen komen. De spijlen zijn doorgaans van sporkehout of de vuilboom gemaakt maar er zijn er ook van wilge-, esse-, populiere-, beuke- en notehout. [N 63, 6b; N 63, 5e; N 63, 6c; Ge 37,14] II-6
verstoppertje spelen petotten: petott`n (Diepenbeek), /  petotte (Diepenbeek), ook "piepleberge"wordt in het dialect gezegd  petotte (Diepenbeek), pag. 11-13: Er wordt uitgepot en t spel kan beginnen. Wie begint, gaat tegen de muur staan en telt af. De andere spelers gaan zich verstoppen. Als er iemand gezien wordt moet men zo snel mogelijk naar de staanplaats om af te kloppen. De spelers die zich verstopt hebben, trachten de zoeker af te kloppen. Zo gaat het spel verder tot iedereen afgeklopt is of tot deandere spelers de zoeker afklopten.  petott`n (Diepenbeek), piepelebergen: piepeleberrege (Diepenbeek), ook "piepleberge"wordt in het dialect gezegd  piepleberge (Diepenbeek), pieplambergen: pieplamberrege (Diepenbeek), potstampen: pag. 13-15: Potstampen is eigenlijk hetzelfde spel [zie petott`n] maar met n pot in het midden staan. Nu dient de pot als staanplaats. Er moet ook op de pot afgeklopt worden. De spelers die al eraan waren, worden verlost door de pot weg te stampen. De zoeker moet de pot opnieuw zetten en opnieuw aftellen.  potstampe (Diepenbeek) / [SND (2006)] || [Verstoppertje spelen]. || Kinderspel (zoektocht). || verstoppertje spelen [SND (2006)] || Verstoppertje spelen. III-3-2
verstopte speen lamme deem: lǭm døm (Diepenbeek) Speen waaruit wegens verstopping geen melk komt. [N 3A, 67a] I-11
versuikeren kristalliseren: krestalisērǝn (Diepenbeek), opstijven: opstijven (Diepenbeek) Hard worden van de honing of het kristalliseren van honing: het overgaan van vloeibare vorm naar vaste. Dan is hij versuikerd. Voor de consumptie is versuikerde of gekristalliseerde honing niet minder geschikt dan de vloeibare. Hieruit blijkt dat de honing niet is verhit. [N 63, 118; Ge 37, 182; monogr.] II-6
vertikale paal in een poort stijl: stē̜ ̞l (Diepenbeek) Een rechtstaande, uitneembare paal in het midden van een poort, waartegen de beide poortvleugels gesloten kunnen worden. Deze paal is aan de bovenzijde meestal verankerd achter een gebogen stuk ijzer, aan de onderzijde in een gat. De paal wordt weggenomen als de poort helemaal geopend moet worden. De paal is onbekend in een groot aantal plaatsen. Door functionele overeenkomst kunnen de benamingen ook wel gebruikt worden voor andere soorten sluitbalken (zie deze lemmata). Zie ook afbeelding 18.g bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42e; N 5, 104; A 49, 4; add. uit N 5A, 93c] I-6
vertuieren hertuieren: hɛrtø̜̄rǝn (Diepenbeek) Het verplaatsen van het vee, telkens wanneer een stuk wei is afgegraasd. [L 40, 21b; monogr.] I-11
verval val: val (Diepenbeek) Het verschil in hoogte tussen het bovenwater en het onderwater. Volgens Coenen (pag. 39) bedroeg het verval gewoonlijk 1,5 meter. [Vds 24; Jan 89; Coe 41; Grof 73] II-3
vervaldag zitdag: ps. omgespeld volgens Frings.  zeͅdōͅx (Diepenbeek) betaaldag, jaarlijkse ~ bij de notaris [bamis?] [N 21 (1963)] III-3-1