18963 |
voor de gek houden |
verneuken:
verneuk’n (Q071p Diepenbeek)
|
foppen
III-1-4
|
23724 |
voorbidden |
voorbeden:
veurbèèën (Q071p Diepenbeek)
|
Voorbidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23384 |
voorgeborchte van de biechtstoel |
hokje:
hokske (Q071p Diepenbeek)
|
Dat gedeelte van de biechtstoel, waar de biechteling neerknielt [voorgeborchte?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
29951 |
voorhamer |
smis(se)hamel:
smishǭmǝl (Q071p Diepenbeek
[(hamer met twee vlakke banen dus zonder pen)]
),
voorhamel:
vø̜rhǭmǝl (Q071p Diepenbeek
[(8 kg)]
)
|
Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.]
II-11
|
17747 |
voorhoofd |
voorhoofd:
de oeren op ze vørhøt (Q071p Diepenbeek),
də ōiərən va zə vørhöid (Q071p Diepenbeek),
də ôrən vazə v"rhøt (Q071p Diepenbeek)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17718 |
voorhuid |
velletje:
velleke (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek)
|
voorhuid van de penis [N 10c (1995)]
III-1-1
|
28545 |
voorjaarsdracht |
opgang:
opgang (Q071p Diepenbeek),
voorjaarsdracht:
vø̄rjǭrsdrǫxt (Q071p Diepenbeek)
|
De periode van het voorjaar waarin de bijen vliegen op bloesem van de dan bloeiende planten, bloemen en bomen. In vragenlijst N 63, vraag 50a is gevraagd naar de bloemen, planten en bomen waarvandaan de bijen in het voorjaar honing en stuifmeel halen. De antwoorden op deze vraag geven het volgende resultaat. In het voorjaar vliegen de bijen op fruitbloesem, voorjaarsbloemen en sierplanten, meidoorn, acacia, wilgebomen, koolzaad, paardebloem, lupinen, bonenbloei, esdoorn, hulst, crocussen en hazelaar. Uiteraard zullen er nog meer haalmogelijkheden voor de bij zijn. [N 63, 48; N 63, 50a; Ge 37, 85]
II-6
|
28642 |
voorjaarshoning |
meihoning:
męhōneŋ (Q071p Diepenbeek),
voorjaarshoning:
vø̄rjoǝ.rshōneŋ (Q071p Diepenbeek)
|
Soort honing die uit de nectar van voorjaarsbloesem, vooral fruitbloesem, is bereid. [N 63, 112a; Ge 37, 129; monogr.]
II-6
|
33799 |
voorknie |
knie:
knē̜i̯ (Q071p Diepenbeek)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
29072 |
voorpand |
voorpand:
voorpand (Q071p Diepenbeek)
|
De langwerpige voorkant van het dak. [N F, 47a]
II-9
|