e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wissen sorteren sorteren: sorteren (Diepenbeek) De gekapte wissen op maat sorteren. Bij het sorteren wordt een hoeveelheid wissen in een ondiepe put of een schuin in de grond geplaatste ton gezet. De langste wissen worden dan vervolgens aan de bovenzijde vastgepakt en door middel van een schuddende beweging gescheiden van de kortere wissen. Deze handeling wordt herhaald tot alle wissen op lengte gerangschikt zijn. [N 40, 11] II-12
wissen weken (de) wissen weken: wisǝ wēkǝ (Diepenbeek  [(in een beek)]  ) De wissen in water onderdompelen om ze soepeler te maken. Grauwe wissen dienen, afhankelijk van de omstandigheden, één √† twee weken te weken, witte wissen en buffwissen één √† twee uur. [N 40, 20; monogr.] II-12
wissenmijt wissenmijt: wisǝmęjt (Diepenbeek) Een stapel grauwe wissenschoven die in de buitenlucht liggen te drogen. [N 40, 16; N 40, 17] II-12
wissenschoof bussel: bø̜jsǝl (Diepenbeek) Een tot een bundel gebonden hoeveelheid wissen. [N 40, 10] II-12
wissenschors schaal: schaal (Diepenbeek), schors: sxǫts (Diepenbeek) De schil die van de wissen verwijderd wordt. [N 40, 32] II-12
wistop tip: tøp (Diepenbeek) De bovenkant van een wis. [N 40, 29] II-12
wisvoet kont: kǫnt (Diepenbeek) De onderkant van een wis. [N 40, 28] II-12
wit halsboordje bandje: bendje (Diepenbeek), bädjntš’n (Diepenbeek), e bēntje (Diepenbeek), colletje (<fr.): ə kolək’n (Diepenbeek), sjaaltje: ə šalək’n (Diepenbeek), sjerpje: ə šärpk’n (Diepenbeek) wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)] III-1-3
wit stervormig vlekje op het voorhoofd ster: stɛ̄.r (Diepenbeek), witte plak: wetǝ plak (Diepenbeek) Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27] I-9
wit werk wit werk: wet węrǝk (Diepenbeek) Vlechtwerk dat van witte wissen gemaakt wordt. Zie ook het lemma ɛwitte wissenɛ.' [N 40, 22] II-12