32898 |
zavelen |
zavelen:
zǭ.vǝlǝ (Q071p Diepenbeek)
|
De wetstok insmeren met de vochtige "scherpe zavel"; zie de semantische toelichting bij ''strekel'' en de daaropvolgende lemma''s. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 83 en L 20, 28f]
I-3
|
23614 |
zedenpreek |
sermoen (<fr.):
sermoen (Q071p Diepenbeek)
|
Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19560 |
zeef |
zeef:
vr.
zēəf (Q071p Diepenbeek)
|
zeef in het algemeen [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33142 |
zeef in de wanmolen |
grote rooster:
grutǝ røstǝr (Q071p Diepenbeek),
rooster:
røstǝr (Q071p Diepenbeek)
|
De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
33225 |
zeef van de aardappelsorteermachine, algemeen |
rooster:
rø̄stǝr (Q071p Diepenbeek)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor de zeef in de sorteermachine bijeen. Voor zover er (lexicaal onderscheiden) aparte benamingen zijn voor de specifieke zeven, zijn deze in de drie volgende lemmata verwerkt. Vaak is het meervoud opgegeven: de zeven van de sorteermachine. [N 12, 34d]
I-5
|
33161 |
zeer grote aardappelen |
dikke aardappelen:
dekǝ [aardappelen] (Q071p Diepenbeek),
dyke jalǝpǝl (Q071p Diepenbeek)
|
Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.]
I-5
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
aardappeltjes:
jępǝlkǝs (Q071p Diepenbeek),
kleine aardappelen:
klęi̯n japǝlǝ (Q071p Diepenbeek),
patatjes:
pǝtitǝrkǝs (Q071p Diepenbeek),
varkensaardappelen:
vęrkǝsjalǝpǝl (Q071p Diepenbeek)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|
25140 |
zeer warm weer |
klaar:
klier wier (klaar = licht = warm)
kliər wī(j)ər (Q071p Diepenbeek)
|
licht, in de betekenis van zeer warm; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
28480 |
zegel |
zegel:
zēgǝl (Q071p Diepenbeek)
|
Wasdeksel bij broed en honing. [N 63, 23b]
II-6
|
28674 |
zegelwas |
zegelwas:
zēgǝlwaǝ.s (Q071p Diepenbeek)
|
Was die afkomstig is van de celdeksels of zegels. De kwaliteit hiervan is zeer goed en de kleur blank. De informanten van L 333 en Q 253 merken op dat de zegels niet apart verwerkt worden tot was maar tezamen met andere wasingrediënten. De informant van Q 177 vermeldt dat men als kind de zegelwas mocht uitzuigen maar dat men de bolletjes was, die in de mond achterbleven, eruit moest halen en apart moest leggen. Zegelwas als medicinale toepassing verzacht zware hoestaanvallen bij kinkhoest. [N 63, 132b; N 63, 132a; Ge 37, 172; monogr.]
II-6
|