21625 |
zilveren één frank |
frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
fraŋ (Q071p Diepenbeek),
zilveren frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
zeləvərə fraŋ (Q071p Diepenbeek)
|
1 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21624 |
zilvergeld |
zilvergeld:
ps. omgespeld volgens Frings.
zeͅləvərgeͅjlt (Q071p Diepenbeek)
|
zilveren geldstukken [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24758 |
zilverschoon |
ledderkruid:
-
ɛledərɛkroət (Q071p Diepenbeek)
|
zilverschoon [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
22771 |
zingen |
zingen:
zeinge (Q071p Diepenbeek),
zinge (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
zingen (Q071p Diepenbeek),
zìnge (Q071p Diepenbeek)
|
III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)] || Zingen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
23502 |
zingende mis |
zangmis:
zangmès (Q071p Diepenbeek)
|
Een mis waarin de gelovigen geestelijke liederen zingen [zingende mis, zingmès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30769 |
zinknagels |
zinknagels:
(enk)
zeŋknǭgǝl (Q071p Diepenbeek)
|
De doorgaans vertinde, spijkers waarmee de behangjute op het latwerk wordt vastgezet. [N 67, 98d]
II-9
|
19680 |
zitbank |
bank:
baŋk (Q071p Diepenbeek)
|
op het eind van de bank [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
17827 |
zitten |
zitten:
zitten (Q071p Diepenbeek)
|
zitten [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
18198 |
zitvlak van een broek |
polder:
poͅlər (Q071p Diepenbeek),
zolder:
zolder (Q071p Diepenbeek)
|
het kruis van de broek (zolder, kont, kruis, schreej enz.) [N 59 (1973)] || zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21572 |
zo arm als ... |
zo arm als de straat:
hĭē es zu ärm ḁs tə strōat (Q071p Diepenbeek),
zo arm als job:
als job (Q071p Diepenbeek),
hēe is zoe erm as job (Q071p Diepenbeek)
|
Hij is zo arm als... (uitdrukkingen). [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|