e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

Gevonden: 5709
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zo eenvoudig als ... zo simpel als een goedendag: zoe simpel as goeien dag (Diepenbeek), zu sempəl as gujən da͂x (Diepenbeek), zo simpel als het groot is: zu sempəl as t grut es (Diepenbeek), zo simpel als n en n twee is: zoe simpel as een en een twie is (Diepenbeek) Zo eenvoudig als - (zeg in het dialect en vul aan; geef de verschillende uitdrukkingen die hiervoor bestaan) [ZND 23 (1937)] III-1-4
zoden afsteken afsteken: ǭfstēi̯ǝkǝn (Diepenbeek) Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b] I-8
zogen, voeden (overg.) de tet geven: de tet geve (Diepenbeek) borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 115 (2003)] III-2-2
zolder boven de dorsvloer overschelf(t): ø̄.vǝr[schelf(t)] (Diepenbeek), schelf(t): [schelf(t)] (Diepenbeek  [(*)]  ), sinkel: se.ŋkǝl (Diepenbeek), si.ŋkǝl (Diepenbeek) De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32] I-6
zoldergat, opening in de koestalzolder hooikot: [hooi]kuǝt (Diepenbeek) In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c] I-6
zolderkamer zolderkamertje: zoͅlərkiəmərkə (Diepenbeek) zolderkamer [N 05A (1964)] III-2-1
zomen afzomen: ǭfzø̄ǝmǝn (Diepenbeek), zomen: zø̄jmǝn (Diepenbeek) Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.] II-7
zomerbeslag platte ijzers: platǝ ē̜.zǝrs (Diepenbeek  [(deze hoefijzers zijn aan de onderzijde plat in tegenstelling tot het winterbeslag waar de schroefkalkoenen en punten onder uitsteken)]  ) De vier hoefijzers van een paard die met behulp van hoefnagels aan de hoef worden bevestigd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛwinterbeslagɛ.' [JG 1a] II-11
zomerdracht zomerdracht: zōmǝrdrǫxt (Diepenbeek) De periode van de zomer waarin de bijen vliegen op bloesem van de dan bloeiende planten, bloemen en bomen. In vragenlijst N 63, vraag 50b is gevraagd naar de bloemen, planten en bomen waarvandaan de bijen in de zomer honing en stuifmeel halen. De antwoorden op deze vraag geven het volgende resultaat. In de zomer vliegen de bijen op de dan bloeiende vruchtbomen, heesters, zomerbloemen, lindebomen, de vuilboom, klaversoorten, acacia, boekweit, bramen, kastanjebomen, korenbloemen, herik, liguster, weidebloemen, zonnebloemen, asperges, reseda en serradelle. Uiteraard zullen er nog meer haalmogelijkheden voor de bij zijn. [N 63, 48; N 63, 50b] II-6
zomerhoning zomerhoning: zōmǝrhōneŋ (Diepenbeek) Soort honing die uit de nectar van zomerbloesem is bereid. [N 63, 112a; Ge 37, 130; monogr.] II-6