20209 |
zwangerschap |
dracht:
droch (Q071p Diepenbeek)
|
zwangerschap
III-2-2
|
18078 |
zware verkoudheid |
felle kou:
nə fələ kā (Q071p Diepenbeek)
|
Wat zei men vroeger tegen een griep ? Wilt u de uitspraak in uw dialect zo nauwkeurig mogelijk weergeven ? [ZND 49 (1958)]
III-1-2
|
34036 |
zwartbonte koe |
zwarte:
zwatǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 126]
I-11
|
33481 |
zwarte bes |
paardsberen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
paardsbeer (Q071p Diepenbeek)
|
zwarte aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
24345 |
zwarte bladluis |
milver:
møləvərə (Q071p Diepenbeek),
məlvərə (Q071p Diepenbeek),
smilver:
smøləvərə (Q071p Diepenbeek)
|
bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)] || insectjes onder een blad, zwart [DC 68 (1993)]
III-4-2
|
18365 |
zwarte gebreide dameskous |
zwarte gestrikte kous:
koos zwatte gestrikde (Q071p Diepenbeek)
|
dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18644 |
zwarte gevederde muts met kinbanden |
kornet (<fr.):
kərneͅt (Q071p Diepenbeek)
|
muts, zwarte gevederde ~ met kinbanden, meestal door oudere vrouwen gedragen {afb} [kernet] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34040 |
zwarte koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (Q071p Diepenbeek)
|
[N 3A, 130a]
I-11
|
34041 |
zwarte koe met witte kop en zwarte vlekken om de ogen |
zwarte:
zwatǝ (Q071p Diepenbeek)
|
[N 3A, 130b]
I-11
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
grote kraai:
Frings
grutə krēͅ (Q071p Diepenbeek),
kraai:
krā (Q071p Diepenbeek),
krē (Q071p Diepenbeek),
krēͅ (Q071p Diepenbeek),
geen fon.doc.
kraai (Q071p Diepenbeek),
zwarte kraai:
zwate krè (Q071p Diepenbeek)
|
kraai [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)] || kraai, zwarte —
III-4-1
|