24130 |
boomvalk |
boomvalk:
Frings
bōmvalək (Q071p Diepenbeek)
|
valk: boomvalk (38 zomervogel met zeer lange spitse vleugels, zwarte pet en knevels, rossige broek; jaagt snel hoog in de licht; is niet algemeen; broedt in alleenstaande bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22339 |
boomvruchten stelen |
gaan aan:
an de appele goan (Q071p Diepenbeek)
|
boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
34565 |
boomwagen |
veer:
vęǝr (Q071p Diepenbeek)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
boǝnǝ (Q071p Diepenbeek),
bōnǝ (Q071p Diepenbeek),
boon:
bonj (Q071p Diepenbeek),
bun (Q071p Diepenbeek),
bōn (Q071p Diepenbeek)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
28841 |
boordband |
boordlint:
bjōtlent (Q071p Diepenbeek)
|
Het lint of de band waarmee men boordt. Boordband is geweven, niet rekkende naadband, gemaakt van katoen, zijde of synthetisch materiaal in een breedte van 1 cm (Het Beste Naaiboek, pag. 16). [N 62, 58a; N 59, 41; N 62, 58b; N 62, 58c; MW]
II-7
|
18698 |
boordenknoopje |
hemdsknoopje:
hummesknöpke (Q071p Diepenbeek),
høməsknøpkə (Q071p Diepenbeek)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)] || hemdsknoopje
III-1-3
|
27813 |
boormachine |
boormachine:
bōrmǝšin (Q071p Diepenbeek)
|
In het algemeen een werktuig dat met behulp van handkracht of een andere aandrijfkracht in beweging wordt gezet en dient om gaten te boren. In de boorhouder van de boormachine wordt daartoe een boorijzer bevestigd. Zie ook de lemmata "handboormachine", "borstmachine", "borstboormachine", "kolomboormachine", etc. [N 33, 122]
II-11
|
33814 |
boosaardig paard |
(een) kwade:
koi̯ǝ (Q071p Diepenbeek),
(een) zure:
zū.rǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Onbetrouwbare paard dat onverwachts slaat en bijt. Gewoonlijk legt het daarbij de oren in de nek en laat het wit van zijn ogen zien. [JG 1a; N 8, 62o]
I-9
|
21178 |
boot(je) |
boot(je):
boot (Q071p Diepenbeek),
schuit(je):
schuit (Q071p Diepenbeek)
|
een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)] || een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19600 |
bord |
telloor:
təljyr (Q071p Diepenbeek),
təly(3)̄i̯ər (Q071p Diepenbeek),
təly(3)̄r (Q071p Diepenbeek)
|
bord (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|